Historische achtergrond van de Synode van Dordrecht

 

 

HISTORISCH ACHTERGROND VAN DE SYNODE VAN DORDRECHT
G. Groen van Prinsterer

 

 

 

1609-1621 - TWAALFJARIG BESTAND

 

238. Het Bestand werd gekenmerkt door binnenlandse verdeeldheid in Kerk en Staat. Op de strijd tegen de Roomsen volgde twist en scheuring van de Gereformeerden. Velen hadden zich hij de Hervormde Kerk gevoegd, wier algemeen Protestantse denkwijs met haar geloof, of niet geheel, of ook wel in het geheel niet, overeenkwam. Ook onder de godgeleerden en kerkleraars werd dit verschil openbaar.

 

Evenwel, rechtstreekse aanranding van haar christelijke belijdenis, in de Kerk, zou door de Gemeente niet geduld zijn. Men ving dus aan met het bestrijden van een verborgenheid, voor de rede onbereikbaar. Het leerstuk van de Voorbestemming (Predestinatie) werd in twijfel getrokken, geloochend, bespot. Uit deze smaad werd ergernis geboren, spanning, weerstand, strijd. Het was de Gereformeerden niet enkel om dit artikel te doen, veel minder om het onbegrijpelijke te begrijpen, allerminst om een geloofsregel boven of nevens Gods heilig Woord; om onderwerping van het geweten aan Formulier of aan enig menselijk gezag. Neen; de leer van de uitverkiezing werd gewaardeerd, in verband met de vrije genade van God, met de rechtvaardiging door het geloof alleen, met het Evangelie. Geen vermetel dringen, maar nederig berusten in Gods onnaspeurlijke raad. Geen onverdraagzaamheid, maar, in de Kerk, geen wegcijfering van het eenstemmig belijden, zonder hetwelk de mogelijkheid van kerkgemeenschap vervalt.

 

De Voorbestemming: uitgedrukt in Art. 16 van de in 1562 ontworpen Nederlandse Belijdenis. “God betoont zich barmhartig, doordat Hij uit de verderfenis trekt en verlost degenen die Hij, in zijn eeuwige en onveranderlijke raad, uit enkele goedertierenheid uitverkoren heeft in Jezus Christus onze Heer; zonder enige aanmerking van hun werken: rechtvaardig, doordat Hij de anderen laat in hun val en verderf, waar zij zichzelf ingeworpen hebben.” — Op Gods Woord gegrond: b.v. Rom. 8:29, 2 Tim. 1:9.

 

Ingeweven in het gehele verlossingswerk; want, is de zondevergeving niet uit vrije genade, dan is zij om iets in de mens; dan is deze niet geheel bedorven en heeft vrijheid van wil; dan is de Zaligmaker niet algenoegzaam, niet onmisbaar; dan wordt verbetering en volmaking, geen bekering en wedergeboorte, vereist; dan is de rechtvaardiging om het geloof, niet enkel door het geloof, om enige verdienstelijkheid en niet enkel om het zoenoffer van de Heer. De Remonstrantse begrippen leiden naar verloochening van het kruis en naar oprichting van eigen gerechtigheid; naar het ongeloof van Socyn, of naar het bijgeloof van de Roomse Kerk. — Vrijmacht geen willekeur, maar onafscheidelijk van Gods wijsheid en liefde; de mens, door eigen schuld verloren, uit genade zalig; Rom. 6:23. Verborgenheid voorzeker (Rom. 11:33), maar tevens de bron van godzaligheid; van ootmoed (Ef. 2: 9); van gemoedsrust (1 Thess. 5:24); van dankbare ijver (Ef. 1:4).

“Men sprak gedurig van Predestinatie en de aankleve van dien, maar de ondervinding heeft geleerd dat daaronder nog verscheidene andere zware fundamentele dwalingen zijn gehandhaafd, als de rechtvaardigmaking door het werk van het geloof, de leer van de vrije wil, het loochenen van de zekerheid van de zaligheid in dit leven, het uitbreiden van de macht van de overheid om in religiezaken te disponeren naar believen” en, bij noodzakelijke gevolgtrekking nog andere punten van het hoogste gewicht.

 

239. Deze leer van de Uitverkiezing, Calvinistisch leerbegrip genoemd, is, voor Calvijn, te allen tijde, oorzaak van aanstoot en ergernis geweest. De eer van de verlossing toeschrijvend aan God alleen, ondragelijk voor de menselijke trots, ongerijmd voor elk, wiens gedachten niet tot de gehoorzaamheid aan Christus gevangen zijn geleid, werd zij telkens bevestigd, èn in vroeger eeuw, èn bij de Reformatie, door het eenstemmig getuigenis van de Christelijke Kerk.

 

De Predestinatie wekt natuurlijk tegenstand op: 1 Cor. 2:14. — Ook dit leerstuk wordt misbruikt (2 Petr. 3:16); uit zijn verband met de overige waarheden van het Evangelie gerukt, leidt het tot wanhoop of zorgeloosheid; ook tot godslastering: Rom. 9:19, 20. Tegen dergelijk misbruik geldt de lasterlijke voorstelling dat de leer van de Gereformeerde Kerk een oorkussen is voor het vlees en de duivel, een burg des satans; dat ze God maakt tot een auteur van de zonde, onrechtvaardig, een tiran en veinzaard; dat ze is een vernieuwd Stoicismus, Manicheïsme, Libertijnschap en Turkendom; de mensen zorgeloos maakt; dat vele onschuldige kinderen van de gelovigen van de moeder worden afgerukt en tiranniglijk in het helse vuur geworpen, dingen die de Gereformeerde Kerken van ganser harte met verfoeiing verwerpen.

 

De voordracht van deze leer moet met omzichtigheid geschieden; vaste spijs is niet voor die melk van node hebben. Niet op Gods verborgen raad, maar op Christus, de weg, de waarheid, en het leven wijst de Heilige Schrift; op Hem zij het oog van het geloof gevestigd, zonder te willen doordringen tot wat gesloten voor ons is. — Maar deze verborgenheid werd telkens door haar bestrijders ter sprake gebracht; haar onverklaarbaarheid wettigt, als zij brutaal ontkend wordt, het stilzwijgen niet.

 

De strijd over de vrije wil, in de 5e eeuw tussen Augustinus en Pelagius, in de 16e tussen Luther en Erasmus. — De Hervormers (Luther en Melanchton, Zwingli, Calvijn, Beza) hadden omtrent de voorverordening zelf geen verschil; in de meest stellige bewoordingen, opgenomen in de Belijdenissen der Gereformeerde Kerken, in Frankrijk (art. 12), in Engeland (art. 16), in Zwitserland (art. 10): als een punt dat tot de rechte kennis van de weg ter zaligheid behoort. — Een kundig en zeer gematigd Godgeleerde (Dumoulin) schreef, in 1616, dat de Arminiaanse leer de fundamenten van de Religie heimelijk ondergraaft en omstoot, en zo ver verschilt van de waarheid van het Evangelie, als Hemel en Aarde.

 

240. De Nederlandse Hervormde Kerk had meermalen leraars, om deze en dergelijke afwijking, kerkelijk terecht gewezen en bestraft. Maar deze dwaalbegrippen trachtten zich telkens weer bedektelijk ingang te verschaffen; door de prediking en het academisch onderwijs van de geleerde Arminius te Leiden, wonnen zij veld.

 

1577. Duifhuis, Rooms pastoor te Utrecht, predikt tegen de grove misbruiken van het Pausdom, zonder zich te kunnen verenigen met de Nederlandsche Confessie en de Catechismus, in de predestinatie en wat er bij behoort. Grote aanhang en verdeeldheid te Utrecht, ook na zijn dood (§ 224).

 

1579. Coolhaas, leraar te Leiden; door de Regering begunstigt, kerkelijk veroordeeld, voorstander van algemene genade en vrije wil; wenst telkens over de predestinatie te twisten. — 1591. Herman Herberts, te Dordrecht en Gouda, door de provinciale Synode geschorst; beweert dat de gelovigen in dit leven tot volmaakte gehoorzaamheid kunnen komen. — 1595. Wiggertsz te Hoorn, veroordeeld door de provinciale Synode, voorts door de Leidsche hoogleraren, om opvattingen over de verkiezing, de erfzonde, de vrije wil, de goede werken, onverenigbaar met Gods Woord en met de belijdenis van een christelijke Kerk.

 

Dirk Volkertsz Coornhert, van buitengewone kunde en vernuft, Amsterdammer (geb. 1522, x 1590), drijvende dat de mens door de wet kan zalig worden, waarmee het ganse Evangelie en de Zaligmaker verloochend wordt. Lief hebber van redetwisten over godgeleerdheid; van niets afkerig dan van vervolgzieke rechtzinnigheid; stelt zijn roem meer in het zoeken der waarheid dan in haar bezit. Voorloper der remonstrantse regering, die, opdat over geloofspunten niet zou worden beslist, het stilzwijgen, ten voordele der niet-rechtzinnige oplegt; gelijk Marnix (§ 164) de voorloper was der contraremonstranten, door wie voor zich zelf alleen de vrije prediking begeerd werd ".

 

Arminius, (geb. te Oudewater, 1560, x 1609); in 1588, predikant te Amsterdam; van onrechtzinnigheid verdacht; 1602, te Leiden beroepen; de Amsterdamse Kerkenraad maakt zwarigheid. De hoogleraar Gomarus, (geb. te Brugge 1562, x 1641), wien het onderzoek was opgedragen, door de schijnbare openhartigheid van zijn verklaringen, te vrede gesteld: maar weldra werden 's mans afwijkingen openbaar. Naast Arminius, om bekwaamheid en invloed, Uijtenbogaert, (geb. te Utrecht 1557, x 1644), die vele jaren Maurits welsprekende hofprediker was.

 

241. Ongezind de Kerk te verlaten, ontveinsden de onrechtzinnigen in het eerst hun gevoelens; althans kwamen er slechts gedeeltelijk voor uit en bestreden bij voorkeur punten, waaromtrent het niet moeilijk valt bij onverschilligen of onkundigen twijfel en weerzin te doen ontstaan. Weldra moediger geworden, eisten zij dat de Formulieren van Enigheid voorlopig buiten kracht zouden worden gesteld, om daarna herziening en verandering te ondergaan. De Hervormden verklaarden dat er generlei noodzakelijkheid tot herziening bestond; dat voorlopige terzijdestelling der Formulieren ongerijmd en feitelijke losbandigheid was; maar dat elk punt waartegen men zwarigheid had, op een kerkelijke vergadering of Synode kon worden ter toetse gebracht.

 

De Formulieren, (§ 82); belijdenis voor de wereld en aan elkaar. — De Bijbel, geheel de Bijbel, en niets dan de Bijbel, kenbron en regel des geloofs, (Art. 7 der Belijdenis); — maar er moet overeenstemming ook over de slotsom van het onderzoek zijn; een voorschrift van prediking en onderwijs, wat de Kerk bevonden heeft overeen te komen met Gods Woord. “De Papisten houden de Schriften en Decreten van mensen, Pausen en Concilies, voor de regel zelf, die zekerheid heeft in en van zich zelf; de Gereformeerden houden het beschreven Woord van God, voor de enige regel des geloofs, de Confessie en Catechismus voor het gereguleerde; ook dit heeft zijn zekerheid, maar niet dan na en van de regel”. Al heeft iemand zulke Formulieren ondertekend, wordt hem niet verboden, zo hij daarna iets vindt dat hem dunkt niet genoeg met het Woord van God te accorderen, dit te bedenken te geven, daar 't behoort, om naar de regel van Gods Woord onderzocht te worden. Maar revisie en ontslag van de ondertekening te willen eer men iets aangewezen heeft, sterkt niet dan tot onrust van de kerken, en met ter tijd tot schandelijke verandering in de leer.” — De Nederlandse Belijdenis (§ 83) niet alleen maar een menselijk schrift, maar een geschrift bij godvruchtige en getrouwe leraars van de ware Kerk van onze Heer uit het Woord van God gesteld, om te dienen voor een gezonde en schriftmatige belijdenis des geloofs; bij de vrome martelaren, in gevangenissen, op pijnbanken, in vuur, onder zwaard en galg, standvastig beleden; om welke vele duizenden hun goed en bloed in gevaar hebben gesteld, naakt en bloot uit hun vaderland naar andere landen in ballingschap zijn getrokken; welke alle de Gereformeerde Kerken in de Nederlanden en in Frankrijk voor gezond en in overeenstemming met Gods Woord hebben erkend, en door welke de Gereformeerde Kerken van de anti-christelijke Roomse Kerk en van allerlei vreemde en verwarde sekten zijn afgezonderd. Dat is wat meer als alleen maar een geschrift bij mensen gesteld”.

 

“Daar wij toe gekomen zijn, laat ons daarin naar dezelfde regel handelen,” en niet zijn “als die altijd leren en nimmermeer tot de kennis der waarheid kunnen komen.”

 

Synoden, ook in de Protestantse Kerken, van de beginne of en uit de aard der zaak, in zwang. Goede en schriftmatige Concilies heilzaam. Verschillen over de leer moeten daar worden beslist naar Gods Woord; de Kerken, gelijk elk gelovige, toetsen de uitspraak aan de Heilige Schrift. “De Papisten willen dat men simpelijk geloove, zonder onderzoek of het Concilie wel of kwalijk, met of tegen Gods Woord, geoordeeld hebbe. Dit heeft nooit iemand van de Gereformeerden beweerd; maar van het loochenen eener absolute macht, moet men niet overgaan tot het loochenen van alle macht.” — De Remonstranten steeds tegen de Nationale Synode; een Provinciale zouden zij, na in Holland meester geworden te zijn, gaarne hebben gewild; een Generale (niet slechts van de Gereformeerde, maar ook van de Lutherse Kerken) beweerden zij soms te verlangen; wel overtuigd dat ze, bij de toenmalige verdeeldheid der inzichten, onmogelijk was.

 

242. De leerstellingen van de Arminiaans gezinden, meermalen veroordeeld, waren strijdig met de belijdenis van de Kerk; op deze grond reeds zouden zij, met volkomen recht, in hun eis niet ontvankelijk verklaard zijn. Maar de tegenpartij begeerde geen wapen dan Gods Woord.

Zonder, door algemene revisie, de ganse kerkleer in verdenking te willen brengen, was zij ten volle bereid elk betwistbaar leerstuk op nieuw te onderwerpen aan de uitspraak alleen van de Heilige Schrift. Desniettemin, als de zaak kerkelijk behandeld zou worden, was veroordeling van de Remonstranten niet twijfelachtig. Er werd dus een ander terrein voor de strijd gezocht.

 

Hoewel de vraag eigenlijk slechts was of de nieuwe leer overeenkwam met de bekende geloofsuitdrukking, der Kerk (geen kwestie juris constituendi, maar constituti), hebben de Contraremonstranten, slag leverende op Bijbels terrein, zich, noch in 1618, noch vroeger, op dit kerkelijk standpunt gesteld.

 

243. De Nederlandse Hervormde Kerk, in de eerbied voor de overheid nauwgezet, was evenzeer na-ijverig op eigen recht, op onafhankelijkheid in al wat geloof en geweten betreft. De Remonstrantse leraars, door wie kerkelijke veroordeling tegemoet werd gezien, waren

Bereidwillig, in de Kerk, invloed en overwicht te verlenen aan hen door wie zij meenden, tegen de Kerk, te zullen worden beschermd. De Regenten, die bij de rechtzinnige predikanten niet zelden lastige weerstand hadden ontmoet, beaamden gaarne wat met hun eigen denkwijs en belang overeenkwam. De twist werd van kerkelijken op politieke bodem overgebracht. De Staten van Holland waren beducht, en voor een onafhankelijkheid der Kerk, die aan hun eigen gezag gevaarlijk zijn zou, en voor een scheuring in de Kerk, tot groot nadeel van de Gereformeerde Staat.

 

“De Staten van Holland en West-Friesland, als hoge overheid van dezelve landen, verstaan hebbende in kerkelijke zaken de adviezen en intentie van de kerkelijke personen of vergaderingen, komt”, beweerden zij, “toe daarop te ordonneren. De kerkelijke geschillen moeten niet bij subtiele disputaties, inquisitie of decreten, maar bij christelijke accommodatie en handhaving van de hoge overheid neergelegd worden.” Door het verdelen van de Gereformeerde relegionsverwanten, die de beste en zekerste partij voor de defensie van het Vaderland altijd gemaakt hebben en verder moeten maken, zou licht nog meer verdeling mogen vallen; elk der andere gezindheden, als Papisten, Luthersen, Doopsgezinden en Libertijnen zou sterker wezen als een van de delen van de Gereformeerde religie; tot onzekerheid der landen en steden”. Derhalve bijeenhouden der Gereformeerde kerk, beschermen van de Remonstranten in de kerk, uitdoven van de ijver en het getwist. — Maar wat betekent uitwendige eenheid bij innerlijke tweespalt? Der Staten handelwijs schijnbaar gematigd en verdraagzaam, inderdaad partijdig en onrechtvaardig was. Het dwingen tot kerkgemeenschap, omdat, volgens de politieke macht, de ene partij zich vergiste in de waardering van het verschilpunt. Waarom niet veeleer, na uitspraak van een Synode, aan de veroordeelden het stichten van een eigen genootschap vergund; of toegelaten en zelfs aangemoedigd een tijdelijke afzondering van twee gemeenten met gelijke rechten in de kerk?”

 

244. Een oppertoezicht, om de Staat tegen nadeel te vrijwaren, werd door de Kerk geredelijk erkend. Maar de Staten verlangden veel meer; zij begeerden in het beroep der leraars, in de samenstelling van de Kerkenraad, in het ontwerpen van kerkelijke wetten, zelfs in de beoordeling van geloofsgeschil, een overwicht voor de Magistraat, dat, volgens de Hervormden, met een politiek Pausdom gelijk stond.

 

De Geestelijkheid boven de overheid, die blindelings haar bevelen uitvoert, is het stelsel van de Roomse Kerk. De overheid boven de Geestelijkheid, is de Caesaro-papie, waardoor het geestelijk Rijk van Christus een werelds Rijk en het kerkelijk ambt een politieke bediening wordt. — Het een en het ander onverenigbaar met de leer van de Heilige Schrift; Christus het enige Hoofd van zijn Kerk, die generlei overheid of Stadhouder behoeft om haar te regeren door Zijn Woord en Geest. Deze leer van Christus alleenheerschappij geen stelsel van collateraliteit als stonden de geestelijke en de wereldlijke macht naast elkaar, wederkerig, in het wereldlijke, en kerkelijke, aan elkaar ondergeschikt. In de Kerk zijn geen Overheden; maar dienaren van Christus, van het Evangelie, van de Gemeente van Christus. De overheid moet zelf de ware Godsdienst grondig leren kennen, mede om haar ambt, macht, en gezag te beter tot bevordering van het Rijk van Christus te besteden. De Overheden zijn “vazallen en stedehouders van God, om de wet van God te doen onderhouden en te straffen die in het openbaar daartegen zondigen. Och, dat zij wel bedachten wat daaraan is gelegen, hoe zouden zij blijven binnen hun kring!”

Alle de christelijk-protestantse Belijdenissen verwerpen bet gezag van de overheid in de Kerk, zelfs de Anglicaanse (Art. 37); “Wij geven geenszins, gelijk wij gelasterd worden, aan onze Koning enig beheer omtrent Gods Woord of de Sacramenten, maar slechts de bevoegdheid dat hij alle rangen en standen, geestelijk of wereldlijk, bij hun plicht houde en de onwilligen bedwinge met het wereldlijke zwaard.” Ook daar is de Vorst, in geloofszaken, lid, geen hoofd van de Kerk. — “De Gereformeerden ontkennen dat in de macht van de overheid zou zijn iets te gebieden dat tegen het Woord van God in gaat, of voor te schrijven regelen naar welke men de Heilige Schrift zal uitleggen; of de herders en leraars uit te sluiten van het oordeel aangaande de geschillen over het stuk der leer, of in enige welgestelde Kerk iets te ordineren, voorbijgaande het wettig kerkelijk oordeel”.

 

245. De tussenkomst van de overheid werd gewraakt, om het beginsel, en ook om het doel; uitwendige vrede, met terzijdestelling van waarheid en recht. De maatregelen van de Staten van Holland, onder de leus van verdraagzaamheid, brachten, uit de aard der zaak, onrecht en gewetensdwang te weeg. Opneming van anti-gereformeerde begrippen, zonder vrijheid van weerspraak, niet nevens, maar in de Gereformeerde Kerk; dus stelselmatige ondermijning van de Hervormde leer; dus bittere vervolging van hen door wie deze leer voorgestaan werd.

 

Verdrukking der welgezinden was onvermijdelijk, en wel van lieverlede aldus:

  1. vergunning aan de Arminianen tot prediking van hun leer;
  2. oplegging van stilzwijgen aan de tegenpartij;
  3. uitdrijving wegens ongehoorzaamheid;
  4. verbod van afzonderlijke godsdienstoefening, op grond, òf der waarheid van de nieuwe leer, òf althans der onbeduidendheid van het verschil.

 

De Hervormden betwistten de gewetensvrijheid van de Remonstranten niet, maar zij herinnerden dat “onder de vrijheid van consciëntie mede begrepen is (hetgeen door de Arminianen werd belet) dat de dienaren van Christus in zijn Kerk zijn Heilig Woord vrijelijk mogen prediken, zonder verhindering, en de valse leer bestraffen en weerleggen, zodat de lidmaten niet gedwongen worden òf te horen valse leraars, of zonder Godsdienst te zitten”.

“De verschillen zo groot en zwaar, dat ieder volhield het gevoelen van zijn partij merkelijk te dienen tot oneer van God en lastering van zijn Heilige Naam, mitsgaders tot verhindering van der mensen zaligheid. Wat geestelijke gemeenschap, wat broederlijke enigheid en vriendschap zou tussen zodanige partijen kunnen gevonden worden? Bij hen die door Resoluties de harten en consciënties hiertoe hebben willen dringen, moeten zaken van zo groot gewicht in zeer kleine consideratie wezen; voorwaar geen teken van een recht godvrezend gemoed!”

 

245. Het Volk was, sedert 1588, aan de gewijzigde regering onderworpen en gedwee. Ook zou het alvermogen van de Staten en de stedelijke Regenten niet licht ernstige weerstand hebben ontmoet, zo de overheid, in betrekking tot de Staatskerk, het volksgeloof en het volksgeweten ontzien had. Maar het wereldlijk gezag stuitte op de onverzettelijkheid van de Gereformeerde burgerij, toen het aan de Kerk, zonder op haar onafhankelijkheid te letten, gevaarlijke wangevoelens, in strijd met haar belijdenis, opdrong.

 

De Regering in botsing, niet met een volkswaan van de dag, maar met de geloofs-overtuiging die de weerstand tegen Spanje bezield had. Kerkelijke en tevens populair en nationaal verzet. Eigen onderzoek van de Bijbel, persoonlijk geloof, individuele verantwoordelijkheid kenmerkt het Protestantisme en vooral de Gereformeerde Kerk. Ook hier een theologiserend Volk, calvinistische beslistheid, puriteinse veerkracht (§ 85a), en, om der consciëntie wille, naar gelang de omstandigheden, òf rekbaarheid van onderwerping, òf onbedwingbaarheid van vrijheidszin. Ook de eenvoudige Christen was niet onbevoegd ter beoordeling der hoofdpunten van het geschil.

Ook hij (aan het geloof en aan het veertigjarig martelaarschap van zijn vaderen gedachtig) wist dat aan de politieke macht geen heerschappij toekomt in de kerk; dat zonder eenheid van belijdenis geen kerkgenootschap bestaat; dat de kern en kracht van het Evangelie in de vrije genade van God licht. Geen ellendig en kleingeestig gebeuzel en gekijf over spitsvondigheden van de Godgeleerdheid, zonder invloed op hart en leven; maar, in de grond van de zaak, voortzetting van de strijd over Religie en gewetensvrijheid onder gewijzigde vorm.

 

246. Bijkans alleen in Holland en Utrecht had de denkwijs van de Remonstranten merkbare weerklank. Des te meer hielden de Staten van Holland hun stelsel van gewestelijke Soevereiniteit vast. Daarom mocht er volgens hen, van geen Nationale Synode sprake zijn. Aldus geraakten zij tegen de overige Gewesten en tegen de Staten-Generaal in strijd. Met de geest van de Unie, met de feitelijke eenheid van de Republiek, was het onbestaanbaar, dat verdrukking van de Hervormde Godsdienst, waarvoor men gemeenschappelijk strijd gevoerd had, die als grondslag van de Staat aangenomen was, van de willekeur van een gewestelijke overheid afhankelijk werd.

 

De Staten beriepen zich op art. 13 van de Unie, volgens hetwelk Holland en Zeeland in de Godsdienst naar goedvinden te werk konden gaan; daartegen werd herinnerd, dat deze bepaling ten behoeve van de Gereformeerde Godsdienst gemaakt was, totdat deze, ook in de andere Verenigde Gewesten, als de nauwste band van de vereniging, ingevoerd worden zou. Om de Religie als zaak van Provinciaal belang en beheer te kunnen beschouwen, werd de hoofdbeweegreden tot de strijd (§ 129-132) in de schaduw gesteld; als ware het zwaard getrokken voor de Hoogheden, Vrijheden, en Gerechtigheden des Lands. “Men zag in het eerst zo zeer niet op die Hoogheden: 't hart en was zo hoog niet; — men deed zijn best om de tirannie te verdrijven, inzonderheid van de consciënties dergenen die de ware Religie, ook onder het kruis en zware vervolgingen, hadden aangenomen. Wij gunnen aan de Staten hun Hoogheden van harte, wij staan ze voor, maar nu zij, door Gods genade, hoog en groot zijn geworden, nu moeten zij haar hoogheid en grootheid niet misbruiken tegen God”.

 

247. Voor de oppermacht van de Staten en het overwicht van Holland heeft Oldenbarnevelt alles op het spel gezet. Onder het juk van de Hollandse burger-aristocratie, die door hem bestuurd en geleid werd, zou er van Overheidswege vrede in de Kerk en, door ondergeschiktheid aan Hollands alvermogen, eenheid in de Republiek zijn.

 

De differenten op de leer heeft Oldenbarnevelt niet op het tiende deel zoveel behartigd als 't stuk van de autoriteit van de Staten om kerkelijke wetten en ordonnanties te makers. Het onderscheid in leer was, volgens hem, zo groot niet. “Een goed Christen moet ja leren, door Gods genade en om de voldoening van onze Heiland, gepredestineerd te zijn om zalig te wezen en dit geloof te hebben door de genade van God”. Luthersen, Papisten, Doopsgezinden, zouden zich eerder tot de Gereformeerde Kerk begeven, zo de opinie van de Remonstranten vrij was; velen worden teruggestoten door de zeer precise opinie van Gomarus. Evenwel, liever dan dat de landen in zwarigheden of onenigheden voor de Predestinatie kwamen, zou hij de opinie van de Contraremonstranten alleen hebben laten leren, mits dat altijd alle consciëntie-dwang zou worden geweerd. — In de vergadering van Holland was de invloed van Barnevelt beslissend, in andere gewesten niet gering. De Prinses-weduwe (Louise de Coligny) en haar zon Frederik Hendrik toonden zich remonstrantsgezind. De Advocaat bad bij het Franse Hof steun. Onder zijn medestanders Hugo de Groot (geb. te Delft 1583, x 1645), Pensionaris van Rotterdam, die met jeugdige ijver de Soevereiniteit van de Staten voorgestaan heef; door omvang en veelzijdigheid van wetenschap, ook om zijn Recht van oorlog en vrede, overal vermaard; zwak van karakter, meer als geleerde uitstekend dan als staatsman of diplomaat.

 

248. Maurits, lange tijd, te lang wellicht lijdelijk, werd eindelijk, door de drang van de omstandigheden, op raad en bede van Willem Lodewijk, overgehaald om, als Stadhouder, ter bescherming van Kerk en van gewetensvrijheid, Barnevelt te weerstaan. En het ontbrak hem niet aan krachtige steun. De meeste Gewesten keurden het gedrag van Holland af. In Holland zelf was de overgrote meerderheid van de burgers niet slechts, maar ook een deel van de Regenten, van oordeel dat aan de niets meer ontziende overmacht van de Barneveltsgezinden paal en perk moest worden gesteld. Zo werd het land in twee grote partijen van een gescheurd, onder aanvoering van Maurits en van Oldenbarnevelt.

 

Met krijgsverrichtingen meer dan met theologische nasporingen bekend, en helaas! niet uitmuntend door nauwgezette godsvrucht, was Maurits echter niet onkundig van de betekenis en strekking van de geschillen, waarmee de rust van de Staat gemoeid was. Hij hield zich onzijdig, al verborg hij zijn sympathie niet, en vermaande tot bevrediging en eendracht. Later koos hij partij, uit trouw aan zijn eed en uit gevoel van billijkheid en recht. Vooral ook op aansporing van Willem-Lodewijk. Friesland en Groningen bleven, onder deze Stadhouder, zeer contra-remonstrants; stoutmoedig en bedachtzaam, was hij ook in Holland, door zijn gestadige en schrandere raadgeving aan Maurits, zeer nuttig. —  “Niemand,” schreef hij in Maart 1616, “kan billijkerwijs afkeuren dat Uwe Exc. tussentrede en naar wettige middelen omzie, om de Staat in eendracht te houden en de Gereformeerde Godsdienst, het bloed en het hart van de Republiek, niet te laten verdrukken. Dit raakt de eer en de veiligheid van de Staat. Door tweedracht zal men een prooi van de vijand worden, en op u zal het verwijt rusten, van, uit angstvalligheid en lauwheid, de toorn van God op u zelf en op het Land te hebben gehaald.” — Zo werd Maurits, schoorvoetend en weifelend, het hoofd van de contra-remonstranten, de vertegenwoordiger van de Generaliteit tegen Holland, de leider van de minderheid van de Hollandse Staten; om hem schaarden zich alle vijanden van de advocaat.

 

248. De vrede met het buitenland werd minder dan men in het begin van het Bestand tegemoet zag gestoord. Met de dood van Hendrik IV gingen zijn ontwerpen ter beteugeling van Oostenrijk en Spanje te niet. In Frankrijk en in Engeland was vaak de Regering bijkans Spaansgezind. Zo had het Rooms-katholicisme in Duitsland vrij spel.

 

Het Bestand was, naar het oogmerk van Hendrik IV en vermoedelijk in de schatting ook van Oldenbarnevelt, verademing, waarmee ernstiger worsteling voorbereid werd. Bijna gelijktijdig met de tekening (9 april 1609) ontstond, door het overlijden van de Hertog van Gulik, de vrees dat Oostenrijk, het erfrecht van de protestantse Keurvorst van Brandenburg, met bezitneming van het erfgoed en vestiging aan de Neder-Rijn, zou betwisten. Dit scheen, om de nauwe verwantschap met Spanje, bijkans voortzetting van de Nederlandse strijd. De Koning schreef (3 april) aan zijn gezant in 's Hage: “Ik verklaar u dat ik dan mee van de partij zou willen zijn en er mij zo diep mogelijk in storten.” De gezant schreef (8 april): “Barnevelt heeft mij gezegd en verhaald dat, zo U. M. de verdediging van de Keurvorst onderneemt, zij zich bij u zullen voegen ten oorloge tegen wie het ook zij.”

 

De uitzichten werden, door de koningsmoord, verijdeld, toen de verwezenlijking nabij was. Van Franse tussenkomst, die voor de Republiek zowel als voor Duitsland, door bedwang van Oostenrijkse en Rooms-katholieke overmoed, heilrijk had kunnen zijn, was geen spraak meer. De Koningin-weduwe (Maria de Medicis) zocht in de vriendschap met Spanje, die weldra (1612) door het huwelijk van de jonge Koning haar zon (Lodewijk XIII) met een Infante werd bevestigd, tegen de woelingen en eisen van de Aristocratie, ook van Protestantse Groten (de Hertog van Bouillon, Rohan, enz.) waarborg en steun. De aansluiting van vele Gereformeerden bij deze aristocratische, enkel politieke, oppositie zeer nadelig. Genietende de Edicten en beloften van de overleden Koning, behoorden zij zich te vrede te stellen en bij elke gelegenheid te worden vermaand, dat de rechte reformatie bestaat in de gehoorzaamheid aan de Koning; als goede onderzaten betaamt, bijzonder in des Konings minoriteit. Aan het overwicht in Duitsland, aan stelselmatig verzet tegen uitbreiding van de Spaanse macht, dacht de Koningin niet meer. — In Engeland Jacobus I zwak, wispelturig, voor doortastende maatregelen even ongezind als ongeschikt; begerig naar toenadering tot Spanje, om aldus invloed bij Oostenrijk, ten gunste van de Duitse Protestanten, te verkrijgen.

 

249. Het twaalfjarig Bestand wordt eigenaardig naar de gang van de kerkelijke geschillen verdeeld. Eerst werd de Hervormde Kerk aangevallen, zonder weerstand (1609 —1616); daarna ontstond er tegenwerking en strijd (1616-1618); bekroond door overwinning en herstel (1618-1621).

 

I. 1609-1616 – DE HERVORMDE KERK AANGEVALLEN

 

250. Reeds vóór het Bestand hadden de twisten in de Kerk een onrustbarende hoogte bereikt. Reeds was de leer van Arminius verbreid, de aanvraag om revisie van de Formulieren geschied, het beroep op de overheid ter sprake gebracht, de regelmatige bijeenroeping van de Synoden verzuimd of belemmerd. Bij de Gereformeerden was groot misnoegen en toenemende bezorgdheid ontstaan.

 

Fundamenten ter verandering van de Religie;

  1. het hard drijven van de noodzakelijke revisie van de Confessie en de Catechismus;
  2. de nieuwe verwarde Pelagiaanse leer van Arminias, verspreid door 't ganse land;
  3. de hoogste macht in kerkelijke zaken, ook voor zoveel de Gemeente Gods en haar geestelijke regering aangaat, gegeven aan de Hoge overheid;
  4. het ophouden van de jaarlijkse Synoden, waarmee de enigheid van de Kerken losgemaakt werd.

 

1606. Nationale Synode eenparig door de Generaliteit toegestaan; maar, met “Revisie van Belijdenis en Catechismus.” — Arminius en de zijnen beweerden dat de Revisie plaats hebben moest; de anderen dat ze plaats hebben mocht, als dit goed of nodig bevonden werd; dat iedereen zijn bezwaren kon inbrengen, maar dat vooraf reeds elke band weg te nemen ongerijmd was. De Synode kon niet, om de mogelijkheid van dwaling, haar eigen Confessie in twijfel trekken; evenmin als een rechter een eerlijk man, enkel omdat hij zondigen kan, tot onderzoek roept.

 

1607. mei. Voorbereidende Vergadering (Conventus praeparatorius) van predikanten en hoogleraren, in 's Hage beschreven door de Staten-Generaal.— Met 13 tegen 4 stemmen (van Arminius, Uytenbogaert, en 2 Utrechtse predikanten) adviseert zij dat aan de Formulieren verbonden blijven allen die ze ondertekend hebben, totdat bij iemand uit Gods Woord bewezen zal zijn dat ze in iets het Woord van God tegenspreken; dat het oordeel van de Nationale Synode gegrond zij, niet op enige Confessies, of op de gemene overeenstemming van enige Kerken, maar op de regel van Gods Woord; dat in de uitschrijving de clausule van Revisie door min kwetsende woorden vervangen worde, alhoewel de Confessie zal mogen overgelezen en in overweging worden gebracht.

 

1608. 14 mei. Arminius en Gomarus ontboden voor de Hooge Raad: Gomarus verklaart: “het zijn kerkelijke zaken die kerkelijk behandeld moeten worden.” De Hoge Raad en de Staten van Holland vermanen tot verdraagzaamheid. — De hoogleraren geven geschriften uit.

 

1608. okt. Vijf predikanten door de Classis van Alkmaar geschorst, omdat zij zich aan de Formulieren niet willen verbinden dan “voor zover zij met de H. Schrift overeenkomen.” De Staten van Holland vorderen herstel. De Classis weigert, als zijnde, in kerkelijke zaken, aan de overheid niet ondergeschikt.

 

1609, 20 aug. De hoogleraren voor de Staten van Holland. “Als Arminius sprak, waren alle ogen en oren geopend; als Gomarus sprak, liet men de hoofden ten meestendele hangen en hij werd als met minachting gehoord.” Gomarus verklaart dat hij met het gevoelen van Arminius voor Christus rechterstoel niet zou durven verschijnen. -- De Staten bepalen dat de verschilpunten in een Provinciale Synode zullen worden beslist.

 

251. De dood van Arminius maakte geen einde aan het geschil. Reeds ontstonden ernstige beroerten, doorgaans in de zin van de Arminianen gestild. Deze formuleerden hun gevoelens in een vertoog, naar hetwelk zij Remonstranten werden genoemd. De Hervormden wilden dit in een Provinciale Synode weerleggen. Deze werd niet bijeengeroepen; wel de Haagsche Conferentie, waar hun Contra-remonstrantie ingeleverd werd.

 

1609. Arminius sterft. — Vorstius (1569-1622) in zijn plaats; hoogleraar te Steinfurt, van zonderlinge gaven, geleerdheid, welsprekendheid, modestie, maar van slibberig verstand, die uit de Sociniaanse boeken enige vreemde opvattingen had aangenomen: reeds door de academie van Heidelberg gecensureerd.

Sterke tegenstand. Ook de Koning van Engeland waarschuwt (1611), “protesterende tegen het ongelijk, injurie, en schandaal gedaan aan de Gereformeerde Religie en tegen 't geweld aan de Alliantiën, gefundeerd op de handhaving van de Gereformeerde Religie, door deze enorme indigniteit tegen de Kerk van God”. — Vorstius wijkt naar Gouda. — 1611. Gomarus, over het strijdvoeren verdrietig, wordt hoogleraar te Middelburg, later in Saumur; in 1618 te Groningen. Polyander, rechtzinnig, en Episcopius, remonstrants, worden tot hoogleraren te Leiden benoemd.

 

Moeilijkheden te Leeuwarden. — Onlusten te Alkmaar. — Ernstige twisten te Utrecht, waar Frederik Hendrik, op naam van de Staten-Generaal, aan het hoofd van een krijgsmacht, de zaak beslist. De oude Arminiaansgezinde Regering hersteld: 6 Apr. — samenzwering ontdekt en gestraft.

 

1610. jan. Vertoog of Remonstrantie der Arminiaansgezinden aan de Staten van Holland. Op kunstige wijs verbloemd, wat weldra bleek hun gevoelen te zijn omtrent de vijf punten;

 

  1. verkiezing uit een voorgezien geloof;
  2. algemeenheid van de voldoening van Christus;
  3. vrije wil, of kracht van de verdorven wil ten goede;
  4. ongenoegzaamheid van de goddelijke genade ter bekering van de zondaar;
  5. mogelijkheid van afval der heiligen.

 

Stellingen die een strekking hebben om de eer van God, de roem van de Verlosser, en de genade van de Heilige Geest te verdonkeren, die het Evangelie omkeren, de Christenen van alle vaste troost beroven, en de beoefening van nederige zelfverloochening en dankbare ootmoed in de weg staan. De vrije wil de spil waar het ganse rad op draait. Voorgeven dat hiermede de leer van de Formulieren in

haar geheel blijft en zij met alle Gereformeerde Kerken in Europa eendrachtig zijn. — Zij verzoeken een Synode, onder der Staten voorzitting, oordeel, beleid en bestuur; volgens een door Uytenbogaert uitgegeven Traktaat van het ambt van een hoge Christelijke overheid in Kerkelijke zaken.

 

1610. 22 aug. Resolutie van de Staten van Holland, zonder de Gereformeerde predikanten gehoord te hebben. Bij provisie de predikanten, van het gevoelen in de Remonstrantie uitgedrukt, van alle censuur bevrijd; de aankomende leraars zou men in het stuk van de Predestinatie niet hoger noch zwaarder bezwaren dan in de vijf artikelen wordt verklaard.

 

23 dec. Op aanvraag van de Classes van Zuid- en Noord-Holland om in een Provinciale Synode de Remonstrantie te weerleggen, vriendelijke Conferentie van 12 personen, 6 van wederzijde. — Dien ten gevolge (1611. 10 maart) Haagsche Conferentie. De Gereformeerden leveren een Contra-remonstrantie in, met opgave van de rechtzinnige leer in de vijf punten. — Op verzoek van de Remonstranten, die ongaarne als tegenpartij van de Kerk wilden beschouwd worden, liet men de Hervormde predikanten enkel als particulieren toe, zonder dat zij als  Gedeputeerden van de Classes werden erkend.

 

252. De Staten van Holland, als waren zij ook in geloofszaken oppermatig, drongen, als  christelijk liefdebetoon, aan de Kerk het dulden op van een leer welke zij voor onwaar, onbijbels, verderfelijk hield. Vrijheid van spreken werd aan de remonstrantsgezinden, vrijheid van tegenspraak weldra niet meer aan de rechtzinnigen vergund.

 

1611. 20 mei. Resolutie van de Staten van Holland. Bij provisie de leraars gelast elkaar met broederlijke en christelijke liefde te bejegenen; sober en matig van de betwiste punten in de predicatiën te handelen. — Vrede en rust moeten met de waarheid vergezelschapt gaan, om godzalig of christelijk te kunnen wezen. De Staten trokken aan zich en onttrokken aan de kerkelijke opzieners het oordeel over de leerpunten. Met hen die men sustineert opinies te drijven strijdig met de goddelijke waarheid, te houden kerkelijke en christelijke gemeenschap, is een gewetenszaak, die wel moet worden onderzocht aan Gods Woord, of ze geoorloofd is en in hoeverre; die gemeenschap vooraf te gelasten is consciëntiedwang.

 

15 nov. Resolutie van de Staten van Holland. Bevestiging van het vorige besluit; die er tegen handelen, zullen, als wederhoorigen, worden gestraft.

 

3 dec. Resolutie van de Staten van Holland. Zij gelasten omtrent 1. de volkomen voldoening van J. C., 2. de rechtvaardigmaking, 3. het zaligmakend geloof, 4. de erfzonde, 5. de zekerheid der zaligheid, 6. de volkomenheid van de mens in dit leven, niets anders te leren dan doorgaans in de Christelijke Gereformeerde Kerk geleerd wordt en in deze landen tot dusver geleerd is. Nu verzochten de Gereformeerden ronde verklaring over deze punten; de Remonstranten weigerden dit, en werden door het gezag van de Staten van Holland weldra hiervan vrijgesteld.

 

253. Dergelijke handelwijs, terwijl de Nationale Synode geweigerd of telkens uitgesteld werd, sterkte de Remonstranten in hun opzet en eis. Een nieuwe poging ter vereniging werd in de Delftse Conferentie beproefd. Nadat ook deze mislukt was, schreven de Staten een Accomodatieformulier uit. Ook gaven zij reeds vroeger, door het gebruik der onrechtmatige Kerkordening van 1591 te vergunnen, de remonstrants-gezinden Magistraten de macht om predikanten aan te stellen, door wie de arminiaanse leer aangeprezen werd.

 

1612. 24 maart. Vergunning om de kerkenordening van 1591 (§ 224) te gebruiken.
-- aug. Resolutie om de Steden die zwarigheid maken, te bezenden en te bewegen om zich met de meeste adviezen te conformeren.

 

1613. 26 febr. Delftse Conferentie, op aanzoek van Willem-Lodewijk; drie Gereformeerden en drie Remonstrantse predikanten. De Gereformeerden verzoeken duidelijke verklaring of men buiten de vijf punten geen zwarigheid heeft en zich met de zes artikelen der Resolutie van 3 dec. 1611 verenigen kan; de Remonstranten willen enkel horen of hun vijf artikelen in het oog der tegenpartij dragelijk zijn of niet; deze kan dit niet onbepaald verklaren, maar is bereid om te handelen over een ontwerp van verdraagzaamheid.

 

1613. 5 maart: Resolutie waarbij aan de drie Gereformeerde predikanten het inleveren van een opstel gelast wordt ter vereniging. — Deze onderscheiden het tolereren van een gevoelen, en het toelaten dat het geleerd worde. Ongehoord is het predikanten in het leerambt te dulden die openlijk hun verschil van de leer der Kerk hebben verklaard, maar zij willen het gevoelen dulden; mits a. de Remonstranten het voor zich houden, tot aan de beslissing der Synode; b. rondelijk verklaren dat zij overigens de leer der Formulieren in alles voor schriftmatig achten; c. zich onderwerpen aan het oordeel der klassen en Synoden, d. en dat de jaarlijkse Synoden hersteld worden.

 

1613. 6 maart. Brief van Jacobus 1. De Koning schrijft dat de kwestie beter door openbaar gezag dan door de twisten der theologanten worden gestild; met verbond om de disputen op de predikstoel te brengen. — Arminianen ook hierdoor stouter, de Gereformeerden bekommerd. — Traktaat van De Groot over de Godsdienstigheid der Staten van Holland. — De Staten wilden nu een leerformulier voor de predikanten in Holland en West-Friesland;
a. onnodig, zolang men de onschriftmatigheid der bestaande Formulieren niet bewees:
b. nadelig; wat de waarheid afgaat, sterkt tot voordeel van de leugen:
c. ongeoorloofd; want de ware Christelijke Gereformeerde Religie was gevestigd; niemand mag eens anders consciëntie binden, de overheid zou grijpen in een vreemd ambt, en het zou, bij weigering der recht gevoelende leraars, zeer onbillijke begunstiging der Remonstranten.

 

Desniettemin tracht Barnevelt dergelijke Resolutie door te drijven. Van daar (1614. 23 jan.), waarschuwing der Staten om niet bovenmate wijs te willen zijn; niet te leren dat God enigen geschapen heeft ter verdoemenis, of de mensen tot de zonde noodzaakt, of tot de zaligheid hen nodigt aan wie Hij besloten heeft ze niet te geven; inplanten dat de onverdienbare genade Gods in Jezus Christus het begin, midden en einde der zaligheid is. — De Gereformeerden er tegen.

  1. Men kan niet te hoog gaan, als men blijft binnen de palen van Gods Woord.
  2.  De Gereformeerde leer wordt gebrandmerkt door valse voorstelling.
  3. Met de dwaalleer van de verkiezing uit een voorgezien geloof is de genade onverenigbaar.

Eenvoudigen en zwakken moet men verdragen; niet die zich verstandig achten, de waarheid lasteren, en anderen aftrekken. Geen rust hierdoor, omdat het voorschrift, in de zin der Remonstranten uitgelegd, niet aannemelijk is; de Gemeenten niet bevredigd zullen zijn; de twisten van de academie op de leerstoel zullen worden gebracht. Liever geve men bevel aan de Remonstranten om zich te houden aan de Formulieren (daar zij de gevoelens van ondergeschikt belang achten en aan de overheid dit recht toekennen), of roepe de Nationale Synode bij een.

 

254. De Hervormden, onvermogend, zouden gaarne, bij minnelijke schikking, de kerken hebben verdeeld; de Remonstranten, bijkans meester, konden niet met de helft te vrede worden gesteld. Er bleef dus, waar de prediking uitsluitend aan Remonstrantse leraars opgedragen was, de verongelijkten niet over dan, met prijsgeving der kerkgebouwen, huizen en schuren te gaan. Maar, ziet! ook daze samenkomsten werden verboden, beet, met geldboete, ontpoortering, en uitbanning gestraft.

 

Uit vele Kerken verdreven, werd de kerkleer ook daar buiten niet meer geduld.

Bij uitzondering te Leiden, gelijk getal remonstrantse en contra-remonstrantse predikanten, “die met elkaar kerkenraad hielden, elk op zijn beurt predikten en het Avondmaal bedienden, gaande de lidmaten zodanigen horen als zij verstonden met goed geweten te kunnen doen”; een schikking elders vruchteloos beproefd. — De rechtzinnigen sedert lang reeds bemoeilijkt. Zo, bijv. Geselius te Rotterdam, een predikant onbesproken in leer en leven, die zich onderworpen had aan de Resolutie van 20 mei 1611, gelast alle quo collega’s te erkennen voor zuiver en gezond in de leer; beschuldigd, omdat hij in 't algemeen gesproken had van tot de bloede toe te weerstaan (Hebr. 12, v. 14), lijdende ten onrechte; vervolgens afgezet; eindelijk daar hij, op verzoek van enige honderden ledematen, in de huizen, tegen het verbod der Vroedschap, samenkomsten van meer dan 20 personen hield, (14 febr. 1612 ’s morgens om 5 uur) met Schout en diefleiders, buiten de poort gebracht.
Vooral na 1614 scheiden de verdrukte contra-remonstranten zich af. — Zij weigerden geenszins, met onderwerping aan de willekeur van de Soeverein, uit de openbare Kerken te gaan, en getroostten zich dit veel liever dan, om het gebruik der gebouwen en het genot van traktementen, iets tegen Gods Woord en een goede consciëntie te

 

28 nov. — 22 dec. Beraadslagingen der Staten van Holland. Bij Resolutie van 22 dec. de vroegere besluiten gehandhaafd. Evenwel verscheidene Steden weigerachtig. Oldenbarnevelt wilde dat, bij gebrek van eenparigheid, met de meeste stemmen zou worden geconcludeerd; en dat er al of niet tolerantie zijn zou, naar goedvinden van de plaatselijke overheid.
Velerlei beroerten in de Gemeenten door het opdringen van remonstrantse leraars en de verdrukking van contra-remonstrantse predikanten; te Oudewater, Schoonhoven, Gouda, Hoorn, Warmenhuizen, Heusden. — Burgemeesters en Vroedschappen verkiezen een nieuwe kerkenraad, noodzaken de contra-remonstrantse leraars, in de zin der Resoluties, broederlijk met de overigen te verkeren; beletten afzonderlijke bijeenkomsten; maken van hun overmacht ten behoeve hunner vooringenomenheid gebruik. — De handelwijs der Hervormden die, moedeloos, de kerken verliet en, noemde men scheurmakerij.

 

255. Maurits had, na 1609, in de oorlog over de erfopvolging in het Hertogdom Gulik, ten behoeve van de Keurvorst van Brandenburg, nieuwe krijgsroem behaald; maar de weifelende en spaansgezinde staatkunde van het Franse Hof gaf de Duitse Protestanten aan het overwicht van Oostenrijk prijs. — Met de binnenlandse geschillen liet de Stadhouder zich weinig of niet in. Wel verre van zich boven de Staten van Holland te willen verheffen, had hij onheuse bejegening van de machtige Advocaat verduurd, en zou wellicht nog langer, tot spijt van Willem-Lodewijk, de verdeeldheden over de Religie lijdelijk aangezien hebben, zo niet Oldenbarnevelt van de tot dus ver onzijdige Stadhouder hulpbetoon tegen de Gereformeerden gevergd had.

 

610. sept. Maurits, aan het hoofd van de krijgsmacht der Bondgenoten, vermeestert het sterke Gulik. — 1614. Palts-Neuburg wordt door Spanje ondersteund. Spinola, met 3000 man, wil het Guliksche bezetten, door Maurits tegengehouden; deze bemachtigt Emmerik, Rees, en Ravensberg. Het Bestand had Oldenbarnevelts invloed versterkt. Maurits ondervond het.

In 1609 zijn tussenkomst nodig in moeilijkheden te Alkmaar door de onrechtzinnige predikant Venator ontstaan; 24 dec. had hij er de Regering aangesteld; reeds 22 febr. 1610 buiten zijn medewerking, veranderd (21aanhangers van Venator, en 6 rechtzinnigen). De belegering van Utrecht (§ 251) tegen zijn gevoelen. — Men trachtte in 1614 hem het bevel te onthouden over de Guliksen tocht; zodat hij verontwaardigd uitriep: “het zijn voorwendsels alle die redenen die voortgebracht worden om mij

alhier te houden tegen mijn eer en reputatie: achtende beter van het Land voor alle mijn diensten te hebben gemeriteerd.” — Ook zocht men bezwaar tegen het aannemen der hem uit Engeland overgezonden Orde van de Kouseband.

 

II 1616-1618 - TEGENWERKING EN STRIJD

 

256. Aldus was er wezenlijke vervolging tegen de belijdenis, waarvoor de Vaderen gestreden hadden en die tot hoeksteen van de Staat gelegd was. Gehechtheid aan de Gereformeerde kerkleer werd door stedelijke Overheden als oproerigheid gestraft. De boog was sterk gespannen; ook in Holland bleek dit. De eerste gewichtige tegenstand ging uit van Amsterdam. Nu ving een strijd aan die, van de zijde der Gereformeerden, in den beginne althans, slechts verdedigenderwijs en om gewetensvrijheid gevoerd werd.

 

1616. 18 maart. Resolutie van de Staten van Holland. De onderlinge verdraagzaamheid nader aanbevolen; op straffe van perturbateurs van de gemene rust.— Zes steden maken zwarigheid; Amsterdam, Enkhuizen, Edam, Purmerend, Dordrecht en Schiedam. — 24 april bezending van de Staten naar Amsterdam; H. de Groot beweert dat de Remonstrantse leer het fondament, namelijk Christus, behoudt en dus in de Kerk kan worden geduld. Die van Amsterdam vrezen, uit zodanige tolerantie, invoering van nieuwigheden, verdrijving van de Gereformeerde leraars, en gedurige onrust der gemeente. Zij willen “de ware Christelijke Religie maintineren, waarvan over de vijftig jaren hier te lande exercitie is gedaan, en achten het ondienstig daarin de minste verandering te doen, tenzij bij wettelijke Synode rijpelijk geëxamineerd. Ook kunnen zij niet toestaan dat, onder de naam van hun Stad, enige plakkaten, veel min d' executie, tegen die van de Religie zouden worden gestatueerd”. Zij ontzeggen aan de Staten absolute superioriteit in kerkelijke zaken, waardoor alle kerkelijke vergaderingen overbodig worden, de politieke personen het ambt van theologanten waarnemen en de kerke-dienaars blote huurlingen zijn; keuren de kerkordening van 1591 af; geven in bedenking om de intercessie van de Prins te verzoeken, als Stadhouder van de Provincie.

 

De Hervormden, in naburige gemeenten te kerk gaande, gescholden voor slijkgeuzen. Dit lopen naar elders werd 's winters moeilijk, vooral aan ouden en zwakken; zij die bleven bij de Gereformeerde Religie, misten de vrijheid aan sectarissen verleend.

 

1616. 21 juni. Plakkaat van Schieland tegen de conventikels. Verbeuring van huis, schuur, barg, schip, schuit, veld, of andere plaatsen waar ze gehouden zijn. Predikant en eigenaar beboet, elk met f 300, bij lijfsdwang; met bedreiging aan de Schouten van verlies van officie en arbitrale correctie, zo de keur niet volkomen wordt achtervolgd. — Gematigder dan de bloedplakkaten, maar van gelijke strekking.

 

1616. Gouda. De Magistraat verbiedt de bijeenkomsten: 2 burgers ontschutterd en ontpoorterd, aan 3 nering verboden, 2 uit de stad gezet.

 

Schoonhoven. Reeds in 1614 de Gereformeerden vervolgd. — 1615 Aan een predikant en aan een ouderling de stad ontzegd; de tussenkomst van het Provinciale Hof door de Gecommitteerde Raden belet; 5 ouderlingen en diakenen ontpoorterd, hun nering verboden; acte hiervan geweigerd. Als zij verklaarden zich te beroepen op de oppersten rechter Christus, zei de burgemeester, spotwijze: “doe dat, doe dat.” De uitspraak door de Staten bevestigd en, toen zij iets wilden antwoorden, zei Barnevelt: hier valt geen repliek.” — Die buiten de Stad hun nering wilden gaan doen, werd dit belet door het niet ijken van gereedschap, of door boete van 25 gouden rijders.

'

s Gravenhage. Rosaeus, de enige contra-remonstrantse predikant, gelast in enigheid met Uytenbogaert te verkeren, ook aan het Heilige Avondmaal. Hij weigert de Resolutie van 1614 aan te nemen en wordt geschorst. Barnevelt zei hem: “daar staat gij nu alleen”, omdat alle zijn ambtgenoten hem hadden verlaten; maar hij antwoordde: “och neen, mijn Heer, maar God de Heer is met mij, en zoveel duizend vromen als nog in Land zijn”. — Vele lidmaten verzochten herstel des geliefden leraars, en begaven zich ter predicatie naar Rijswijk.

 

Geen uitzicht voor de Contra-remonstranten; “van op het kussen te komen niet de minste apparentie. Zelfs toen zij de standvastigheid bemerkten van de Regenten van Amsterdam en daarna de goede affectie van de Prins, konden zij zich zodanig ene uitkomst niet verbeelden”.

 

257. Tegen de wederstreving der burgerij riep Oldenbarnevelt de hulp ook van de Stadhouder in. Spoedig bleek het dat zijn berekening omtrent de onderdanigheid van Maurits, ook tegen zijn overtuiging en geweten, gefaald had. Tot partijkiezen gedwongen, verklaarde hij, volgens zijn eed, de Gereformeerde Godsdienst, pilaar en vastigheid van de Staat, te zullen beschermen. Aan geen verdrukken van de Remonstranten werd door hem gedacht. Veel zou zijn gewonnen, indien slechts aan het verdrukken van de Gereformeerden een einde gemaakt werd; indien de gewetensvrijheid der Contra-remonstranten, door het niet verstoren hunner bijeenkomsten, erkend, indien bun, in de grootste steden althans, een eigen kerkgebouw verleend, indien, na deze tijdelijke schikking, het oordeel over de theologische geschillen, niet door de Magistraat, maar door een wettige Nationale Synode, geveld werd.

 

1617. jan. De Gereformeerden in 's Hage maken een groot huis gereed ter prediking. Verbod van de Magistraat. Voorspraak van Maurits; zij vergaderen in het huis van 's Prinsen boekhouder, en verzoeken een openbare vergaderplaats.

Barnevelt geeft aan Maurits te kennen dat “de Staten van Holland niet zouden kunnen nalaten hem af te vorderen handbieding tot conservatie van hun openbaar gezag.” — 14 jan. Plechtige bijeenkomst van de Hooge en Provinciale Raad, de Rekenkamer, de stedelijke Magistraat, met de Gecommitteerde Raden. Maurits laat zijn in 1586 gedane eed voorlezen; de Staten hebben zich met hem verbonden om, tot hun laatste druppel bloed, de Gereformeerde Religie, oorzaak van de strijd, te beschermen: “Die Godsdienst zal ik handhaven, zo lang ik leef.” In de toenmalige omstandigheden, een moedig besluit (heroïeke resolutie).

 

Het contra-remonstrants gevoelen was de kerkleer, de leer der oude Hervormden, “die,” zei Maurits, “mijn heer Vader op de zetel hebben gebracht”. Barnevelt zei “ik ben geen theologant;” Maurits zei: “zo ben ik ook niet; laat ons dan de theologanten bijeenroepen, de Synode vergaderen en daar de kwestie decideren; zo komen wij er af “. De predikant Triglandt verzocht hem met autoriteit te bewerken dat vrije exercitie van de Religie vergund werd, ten minste in particuliere huizen en schuren; dan hadden zij nog wel moed de Arminianen dood te prediken. Maurits zei met verwondering en ernst: “Hoe! zouden wij nu in huizen en schuren gaan? de kerken komen ons toe; wij zullen ze ook hebben.” Triglandt wenste daarop “dat God de Heere zijn zegen daartoe wilde geven”.
“Gevaarlijke geschillen, waarin de procedures wel vreemd vallen en schijnen te strijden tegen alle maximen van Staat, immers zo directelijk met de oude en vaste fundamenten van de onzen dat hij wel stokblind moet zijn die niet ziet dat, door onderdrukking van de Gereformeerde Religie, om welke de oorlog veertig jaren met zonderlinge zegen van God Almachtig gevoerd is, ook noodzakelijk moet volgen het verlies van de verkregen vrijheid des Vaderlands”.

 

“Het was niet te helpen,” zei Maurits, “met elkaar uit de dienst te stoten,” en, toen Uytenbogaert antwoordde dat “Z. Exc. en de Staten, als wien de rust van het Land en de Kerk zonderling bevolen was, de zaak behoorden de bij de hand te nemen en de onderdanen in billijkheid de wet te stellen,” repliceerde hij “dat het ook met autoriteit niet te doen was, dat de partijen elk een Kerk moesten hebben, daar zij mochten prediken, naar haar gezindheid; dat ook elk zijn Avondmaal afzonderlijk houden moest; dat de zaak anders niet licht zonder bloedvergieten aflopen zou. De Contra-remonstranten waren wel zo sterk dat ze niet lijden zouden verdrukt te worden, gelijk men voor had; ook zou dit different niet dan door de wapenen worden gedecideerd”.

 

258. Het opzienbarend besluit van de Stadhouder, het misnoegen der meeste Gewesten, en het volhouden van Amsterdam brachten bij de remonstrantse Overheden minder vrees dan verbittering te weeg. Dus ging de verdrukking haar gang; de stedelijke Magistraat steunde op het gezag van de Staten tegen de klachten van de burgerij. Evenwel de zaak nam, voor de Regenten, een ernstiger keer, toen het deelnemen van Maurits aan de godsdienstoefening van de contra-remonstranten de scherpheid van de tweespalt, ook onder de machtigen in den lande, had geopenbaard.

 

Schoonhoven. 5 maart 1617. De predikant van de dolerende Kerk door de baljuw van de predikstoel afgerukt en uit de stad gevoerd. — 12 maart. De zakkendragers gelast de loods af te breken, in het bijzijn van de eigenaar, op verbeurte van poorterrecht. — 26 maart: de predikant door de baljuw in het gebed gestoord en gevankelijk weggevoerd. — De binnenmoeder van het Vrouwenhuis van haar dienst ontzet, omdat zij buiten ter preke ging. — De magistraat liet 60 spiesen doorzagen, de bovenste einden halve pieken blijven, van de ondereinden polsen of knotsen maken met scherpe ijzeren pennen, om, zo men zei, op de kop te slaan die de Magistraten de voet op de nek wilden zetten.

 

31 maart. De Magistraat van Utrecht verbiedt alle conventikels in huizen, kerken, kloosters, velden, bij dag of nacht; ook het gaan ter preke, zelfs buiten de Provincie; op straffe van verbod van nering, ontpoortering, en uitzetting.

 

Krachtvolle toespraak van Willem-Lodewijk was voor Maurits, bij minder vastheid van overtuiging, onmisbaar. Nog in maart 1617 schrijft Maurits: “Het is hier zo gesteld dat het veel zijn zou, indien de Gereformeerden te Rotterdam, Schoonhoven, Brielle, het prediken in een huis of schuur vergund werd. Uytenbogaert en de zijnen beweren dat zij de ware Gereformeerde Kerk zijn en dat deze twisten er altijd zijn geweest.” Het antwoord is: “zolang men, waar de Arminianen meester zijn, de beurtelingse prediking niet verkrijgt, is er geen uitzicht op schikking. Onder het masker van religie wordt hier iets anders gesmeed. Ik laat aan de Gereformeerde Kerk van geheel Europa beslissen of Uytenbogaert gelijk heeft. Uwe Exc. zorge zich niet door goede woorden en kunstenarijen te laten terughouden in het wel aangevangen werk.”

 

Amsterdam zeer contra-remonstrants: op uitnodiging van de kerkenraad, vergadering van correspondentie: om met andere getrouwe Gereformeerde predikanten broederlijk in overleg te treden. — Geen 100 Remonstranten; febr. hun eerste vergadering: maar (19 febr.) opschudding en plundering.

 

April. Franse troepen in dienst der Republiek, op verzoek van de Regentes, naar Frankrijk gezonden: tegen het advies van Maurits, die evenwel (tot groot verdriet van Willem-Lodewijk) zwicht. Was dit doordrijven van de Staten van Holland om te believen aan het Franse Hof? Of was het omdat men op verzwakking van de Stadhouder en reeds op het werven van waardgelders (§ 259) bedacht was?

 

9 juli. De Kloosterkerk in 's Hage, voor de contra-remonstranten in orde gebracht, ofschoon nog niet gereed, door hen ingenomen en bezet met hun vergadering en predicatie; kwam eigenlijk de Groote Kerk hun toe, veel meer de Kloosterkerk. — 23 juli. Maurits woont er de godsdienstoefening bij. Dit was de oorlogsverklaring aan de Advocaat. De scheurkerk werd de Prinsenkerk. Louise de Coligny en Frederik-Hendrik blijven in de Grote Kerk.

 

258. Door onderlinge toegeeflijkheid was en bleef nog het geschil voor schikking vatbaar. Mits aan de Oud-Gereformeerden vrijheid van godsdienstoefening verleend werd; mits de tegenpartij niet bij uitsluiting de Gereformeerde kerken bezet hield; mits de hoop op kerkelijke beslissing niet wegviel; mits de stedelijke overheid van geweld, in het doordrijven van haar eigendunkelijk en partijdig goedvinden, afzag. Ter rustverkrijging op dergelijke voet werd door Maurits en Willem-Lodewijk geen arbeid of moeite gespaard.

 

Een Nationale Synode moet er zijn; maar vooraf moeten de contra-remonstranten hersteld worden in hun vorige staat, waarin zij zonder een Synode gedepossedeerd zijn. “Aan d' oude Gemeente moet worden toegestaan haar predicatiën wederom te houden in de kerken, 't zij bij beurt of dat men elke partij een bijzondere kerk inruime, en zo dat, naar de menigte der toehoorders, ook geobserveerd worde het getal der predikanten".

 

De rechtspleging op de klachten tegen de stedelijke Regenten aan het Provinciale Hof te onttrekken onverdragelijk; “catilinarische praktijken en machiavellistische streken”. Ook wordt het zeer vreemd gevonden dat men in de vergadering van de Staten van Holland wil voorstellen dat de Magistraten het krijgsvolk tegen die van de oude Religie zouden macht hebben te gebruiken; de conservatie van 't Gemeenebest zou veeleer vereisen dat tegen al zulke criminaliter werd geprocedeerd. Extremiteiten voor alsnog niet raadzaam, maar, wordt er geen bekwaam middel van redres getroffen, de Arminianen zullen stof en occasie nemen om de zaken tot extremiteiten te laten komen. Met de meerderheid van de Provinciën zal men op het behoud van de Staat moeten bedacht zijn; door bescherming van de Gereformeerde Godsdienst, zuil der vrijheid van de Verenigde Gewesten.

 

mei. Pogingen van Zeeland, Gelderland, Friesland, en Groningen, alsmede van de zes Hollandse Steden, om de Staten van Holland tot een Nationale Synode te bewegen. — 19 juni: die van Holland verklaren met de zaak bezig te zijn (tot hoe lang?).

 

Het ware te wensen dat de Remonstranten zo wijs waren dat zij de contra-remonstranten goedwillig toestonden de openlijke exercitie van hun religie in de kerk, waardoor zij immers zouden houden de autoriteit waarop zij zo zeer staan en met een rust en vrede maken door het ganse land, beide in politie en kerk, ook zich van grote opspraak en suspicie ontlasten.

 

259. De Staten van Holland, wel verre van tot zachtheid en toegeeflijkheid te worden gestemd, stellen zich schrap tegen de Kerk, tegen de Stadhouder, tegen de Unie, tegen het merendeel van de burgerij, tegen een aanzienlijk gedeelte zelfs van de stedelijke Vroedschappen van hun eigen Gewest. Met geringe meerderheid drijft Barnevelt ook nu door wat hij goedvindt. De Nationale Synode geweigerd, het nemen van waardgelders in de steden vergund, het beklag bij Hoven en Rechtbanken ontzegd, de ondergeschiktheid van het krijgsvolk van de Generaliteit aan de Provinciale betaal heren gevergd. Scherpe Resolutie inderdaad; volledige toepassing van Barnevelts beginsel omtrent der Staten oppermacht; in de toenmalige omstandigheden. bijkans aan oorlogsverklaring gelijk.

 

1617. 4 aug. Scherpe Resolutie door de Edelen en 9 steden. Een van de meest roekeloze besluiten die ooit genomen zijn. — a. Aanbod van Provinciale Synode, onder autoriteit en directie der Staten; b. de Steden gemachtigd krijgsvolk aan te nemen, tot uitvoering van de Resoluties van de Staten en tot hun eigen verzekerdheid; c. geen klacht, in deze religie-zaken over de stedelijke Regenten dan aan de Staten, nul en van onwaarde wat bij enige Colleges van Justitie daartegen zal worden gedaan; d. last aan alle oversten en krijgslieden om, niettegenstaande enige andere bevelen, aan de Staten of stedelijke Regenten gehoorzaam te zijn.

 

Maurits schrijft: “De Staten van Holland hebben zo buitensporige Resoluties genomen, dat ik voorzie een scheuring ook in de Staat. Al het venijn is daarin gelegen en er blijkt klaarlijk uit dat zich de Advocaat is makende Dictator van Holland: strekt ook merkelijk tegen de ware Gereformeerde Religie en onze persoon, dewijl men daartoe het krijgsvolk begint te gebruiken.”
Volgens Willem-Lodewijk zullen zij zich nu door niets in hun opzet laten terughouden: men moet hen, of in alles laten begaan, of wanneer men zich verzet, bedacht zijn op het onheil en de wanorde waarmee zij de Staat in de uiterste verwarring zullen pogen te brengen. De welgezinden moeten met kracht opkomen tegen deze nieuwigheden, strijdig met de grondregels van de Staat.

 

a. Geen verandering van de Gereformeerde Godsdienst door de Staten, zodat men de kerken aan de Gereformeerden ontneemt;
b. geen gebruiken of beëdigen van het krijgsvolk, of aanwerving van nieuwe troepen, tegen de Gereformeerden;
c. geen stremming van de loop der Justitie “.

 

De Scherpe Resolutie verklaarbaar. Zo de Staten niet wilden wijken, moest er wel uitkomst in verdubbeling van geweld worden gezocht; wellicht, naar Barnevelts oordeel, slechts de noodzakelijk geworden ontplooiing van hetgeen in het door hem aangenomen beginsel der gewestelijke Soevereiniteit vervat was. Maurits, kapitein-generaal, van de krijgsmacht zeker, zou niet dulden dat de garnizoenen tegen de contra-remonstranten werden gebruikt.
De meeste stads-regeringen waren machteloos; de schutterijen, even als de bevolking, grotendeels contra-remonstrants. Door de Gerechtshoven werd aan de uitgezette burgers rechtsingang tegen de Regering verleend. Bijna onoverkomelijk bezwaar. Dus zwichten? Geenzins; één forse maatregel zou de Staten meester maken van het leger en van de rechtsmacht. Gevaarvol, en ook onwettig, althans in zover zij de soldaten van de Unie, indien ze hun kapitein-generaal gehoorzaamden, met afdanking dreigt. Een burgeroorlog lag in de Resolutie opgesloten.

 

260. Uitzicht op minnelijke schikking verdween. De stedelijke Regenten nemen waardgelders aan, eisen een nieuwe eed van de burgerij, en vermeten zich bevelen te geven aan de soldaten door de Provincie betaald. Maurits handhaaft zijn gezag over het krijgsvolk; vijf Gewesten worden het eens dat de Nationale Synode plaats hebben zal, en, zowel in Holland als in Utrecht, is af keer en haat het gevolg van aanmatiging en geweld. Nu althans scheen voor de partij van Barnevelt terugwijken raadzaam. Desniettemin werd de meerderheid van de Staten van Holland door zijn invloed tot het betonen van de uiterste hardnekkigheid geleid.

 

Verdenkingen, lasteringen, talloze schotschriften aan beide zijden, altijd scherp en dikwijls ongerijmd. — De Prins beschuldigd van te streven naar hoger gezag; Barnevelt van: door Spaans geld omgekocht te zijn. Grenzeloze hartstochtelijkheid.
Verscheidene Steden, Haarlem, Gouda, Schoonhoven, Hoorn, Rotterdam, nemen waardgelders aan; 1800 in Holland. — 28 aug. In de Stad Utrecht vooreerst 600 tegen die, in kerkelijke of politieke zaken, de staat van de lande van Utrecht zouden willen troebleren. — “Olie in het vuur: de burgers en inwoners, die geen Arminianen waren, wisten niet hoe zij het hadden, of zij gevangen of geslagen, verkocht of geleverd waren. Niet te min hielden zij zich zo stil als zij konden. Voorts wilden de Magistraten de burgers een andere eed opleggen; dit altereerde de gemoederen nog veel meer; zodat zij gingen doleren aan Z. Exc. en aan de Hoven van Justitie, waardoor de Magistraten oorzaak namen enige tot ontpoorteren en de Steden te ontzeggen, ook d' een en d' ander op de hals gevangen te zetten”. — Te Leiden op de Breêstraat bij het stadhuis houten staketsel voor de waardgelders (de Arminiaanse schans). Enige honderden burgers, om weigering van nieuwe eed, ontschutterd; sommigen ontpoorterd.

 

1617. sept. Amsterdam, Enkhuizen, Edam en Purmerend tegen de Resolutie op zo gewichtige punten bij meerderheid, niettegenstaande contradictie van vele notabele leden en in het afwezen van andere. De Hoge Raad besluit de Resolutie niet te achtervolgen. — 29 sept. Maurits brengt onverwachts bezetting in Den Briel, om de aanneming van waardgelders, in een plaats van zoveel militair gewicht, te verhoeden. — 6 okt. De gezant van Engeland vraagt over de verdrukking van de aanhangers van de zuivere oude leer; wijst op de Unie, raadt tot Nationale Synode. — 3 nov. Du Maurier, gezant van Frankrijk, vermaant tot eendracht. -- 11 nov. Besluit van de Staten- Generaal om een Nationale Synode te Dordrecht te houden; onder ernstig protest van Holland, Utrecht en Overijssel. — 26 nov. Maurits schrijft aan de steden van Holland; klaagt dat men, tot verkleining van zijn gezag over het krijgsvolk, aan de bezettingen een nieuwe eed afvergt; bezoekt sommige steden, en raadt de Vroedschappen tot bewilliging in de Nationale Synode. Te Leiden de schutterij in de wapens en de poorten niet te vroeg open, om de prins, zo hij komen mocht, te kunnen afwijzen. — dec. Vergadering van de Staten van Holland. Vruchteloos een Nationale Synode door de zes Steden in overweging gebracht. — Haarlem verdedigt de Scherpe Resolutie.

 

1618. jan. Maurits naar Nijmegen; verandert de Regering. Hevige protesten, ook in Holland. De Stadhouder door de Staten van Gelderland om zijn wijsheid en voorzichtigheid bedankt. — Feb. Filips-Willem sterft; Maurits wordt Prins van Oranje — mei. Hij beweegt de Staten van Overijssel om te bewilligen in de Nationale Synode.

 

Sommigen uit de partij van de Advocaat wilden zich meester maken van steden Schoonhoven, Woerden, enz.; wapenen aanschaffen; de Huizen te Duurstede, ter Eem, en te Abcoude bezetten. — jan. Maurits te Utrecht; vermindering van de waardgelders ter sprake gebracht. — Juni, in de Staten van Utrecht gehandeld over afdanking van de waardgelders, afgevaardigde naar 's Hage om met de Prins te spreken; maar deze keren, op raad der Barneveltsgezinden, onverrichter zake terug.

 

 

III 1618-1619 - OVERWINNING EN HERSTEL

 

261. Aldus zou, door een gewapende meerderheid der Staten van een Provincie, ten nadele der Hervormde Godsdienst, de wet worden gesteld aan de Kerk, aan de burgerij, aan vijf Gewesten, zonder dat er op de aard en eis der Unie van Utrecht en op de onverbrekelijkheid van de door geloofseenheid gelegde band gelet werd. Zodanige overheersing kon en mocht niet worden geduld. Weifeling en uitstel zouden, bij toenemende spanning, leiden tot scheuring en burgerkrijg, dubbel verderfelijk om het naderend einde van het Bestand. Spoedige en krachtige tussenkomst der Unie was het enige middel van behoud.
De Algemene Staten namen een afdoend besluit. De afdanking der waardgelders, met kloeke beradenheid, te Utrecht hoofdzetel der Remonstranten, door Maurits geschied, bewees dat Barnevelt eigen kracht te hoog had berekend, en dat, nu hij in roekeloze vaart een kloeke en standvastige wederpartijder ontmoet had, zijn overmoed geen overmacht was.

 

12 juli. De Generale Staten verklaren de waardgelders “tegen de orde, dienst en welvaren van het Land en tot ontrusting en wantrouwen der ingezetenen.” — 14 juli, de zaak in handen van de Raad van State, om met Z. Exc. en Graaf Willem te adviseren.

 

23 juli. De Algemene Staten zenden de Prins, Stadhouder van Utrecht, met acht personen uit hun midden, derwaarts, om, met inductie of anders met de bekwaamste middelen, het afdanken en voorts het consent tot de Nationale Synode te weeg te brengen.” — De Staten van Holland belasten de officieren van het krijgsvolk te Utrecht niets te doen dan op last van de Staten van Utrecht of Gecommitteerden van de Staten van Holland; met sommatie op de eed aan dezen, als betaal heren, gedaan. — 24 juli, Hogerbeets, Grotius, en anderen naar Utrecht.

 

25 juli. Aankomst van de Prins; gesprek met de remonstrantsgezinde predikanten; hij zou niet lijden dat iemand, ter oorzaak van de Religie, verdrukt werd. — 26 juli. Gesprek met de Hollandse Afgevaardigden. Volgens De Groot, zei de Prins: Men zou de Magistraten wel beschermen, maar eerst willen weten hoe zij regeren zouden. Men had vijf valse punten zoeken in te voeren in de Godsdienst; men had hem willen ontzetten van zijn stadhouderschap en ten lande uitjagen; hij had hierin orde gesteld; hij wist wel wat hij deed; hij had vijf Gewesten en zes Steden van Holland voor zich. Wilden de Utrechtsen geen Nationale Synode, dan moesten de afgezonderden ook Kerken hebben. De waardgelders erger dan de Spaanse kastelen; die moesten af. Alles de schuld van de Advocaat. Holland werd niet veracht, maar de Advocaat scheen van Holland te willen maken de Algemene Staten.” — De Regering van Amsterdam, om de krijgsoversten tegen de bedreigingen van de Staten van Holland gerust te stellen, stond borg voor de soldij; de kolonel van de waardgelders verklaarde de Staten van Utrecht dat hij niet wist aangenomen te zijn om tegen Zijne Exc en de Gecommitteerden der Generaliteit te vechten, dat hem dit ongelegen was, en hij daarop zijn eed niet gedaan had. — 27 juli. De Staten van Utrecht slaan de afdanking en de Synode plat af. — 31 juli. Met het krieken van de dag (31/2 uur) doet Maurits bet garnizoen, zonder trommelslag, oprukken naar de markt; de toegangen bezet; de wachthebbende compagnie gelast de wapens neer te leggen; aan de Luitenant, die zei geen last hiertoe van zijn meesters te hebben, door de Prins toegevoegd, dat hij dan voor zijn meesters zou moeten vechten. De zes compagniën leggen de wapens neer. — De Regering veranderd; aan de Gereformeerden vrijheid van godsdienstoefening en een openbare Kerk verleend. — “Die een forse slag wierp het gehele gebouw van Hollands heerszucht omver”.

 

262. De kracht van de tegenpartij was gebroken. De Staten-Generaal maakten van hun voordeel gebruik. Zij dankten, ook in Holland, de waardgelders af; deden Barnevelt in hechtenis nemen; zorgden voor de verandering der stedelijke Regeringen; zodat de bijeenroeping van de Nationale Synode nu door de meerderheid van de Staten in alle Provincies beaamd werd.

 

22 aug. Resolutie van de Staten-Generaal ter afdanking van de waardgelders ook in Holland. De Provinciale Staten gehoorzamen.

 

Nu scheen alles nog in der minne te kunnen worden geschikt; Maurits was tot gematigdheid gezind; maar van de eerste schrik bekomen, beginnen de Staten van Holland de oude tegenstand op nieuw; zij bewilligen in de Nationale Synode, tot bijlegging, niet tot beslissing; dat is, zo als zij er altijd een gewild hadden, niet zo als de Staten-Generaal besloten hadden er een te houden.

 

29 aug. Secrete Resolutie van de Staten-Generaal, gevangenneming van Oldenbarnevelt, de Groot, en Hogerbeets, pensionaris van Leiden, ook van Ledenberg, secretaris van de Staten van Utrecht. “Bij de verandering op onze ordre geschied te Utrecht, zijn ontdekt verscheidene zaken, waarvan te voren groot achterdenken is geweest, waardoor niet alleen Utrecht, maar ook verscheidene andere steden van de Verenigde Provinciën zouden hebben gevallen in een bloedbad.” — Afgekeurd door de Arminianen, als ondragelijk geweld; door enkelen onnodig gerekend, nu men de overhand had; door velen toegejuicht, als nodig ter beveiliging van de Staat.

 

Maurits verandert de vroedschappen; te Schoonhoven, in Den Briel, te Schiedam, Gorinchem, Oudewater, elders; ook in Noord-Holland (door de Staten van Holland verzocht voort te gaan); te Delft, te Leiden, te Haarlem, te Amsterdam; waar Maurits aan burgemeester Hooft zei: “Bestevaer, het moet nu voor dezen tijd zo zijn; de nood en dienst van het Land vereist het.” — 16 nov. Acte van goedkeuring van de Staten.

 

263. Het doodvonnis tegen Oldenbarnevelt, door een buitengewone rechtbank uitgesproken, is, wie zou het niet betreuren? ten uitvoer gelegd. Zodanig was het jammerlijk uiteinde van de meer dan zeventigjarige Staatsman, wiens eigenzinnig en vermetel drijven van een aristocratisch beginsel, tot het op gewetensdwang uitliep, het Land in verwarring en in gevaar bracht, maar omtrent wiens goede trouw en vaderlandsliefde, ook waar hij door partijdrift gedwaald heeft, geen twijfel mag bestaan; wiens verdiensten in de vestiging van de onafhankelijkheid van het Gemeenebest, nevens die van Willem I en Maurits, met dankbaarheid moeten worden herdacht, en over wie, in het Resolutie-boek van de Staten van Holland, ten dage van zijn overlijden, met aandoenlijke ernst en eenvoud, aangetekend is: “een man van grote bedrijve, arbeidzaamheid, geheugen, en beleid, ja buitengewoon in alles; die staat, ziet toe dat hij niet valle, en zij God zijn ziele genadig, Amen”!

 

Recht van de Algemene Staten. Was er Alliantie van Soevereine Provincies of was er eenheid van het Gemenebest? Was er, al dan niet, een oppertoezicht, althans in Religie, Financiën, Militie, tot instandhouding van de Unie; zonder kwetsing van de wettige macht van de Provincies, in al wat enkel provinciaal was? Ziedaar, het verschil, feitelijk tegen Oldenbarnevelt beslist.

 

Samenstelling van de Rechtbank. — 24 rechters door de Staten-Generaal benoemd.
Het proces werd behandeld als over misdaad van gekwetste majesteit, waarin, naar rechten, de gewone wijs van procederen niet behoefde te worden gevolgd. — Over een zaak, welke alle Gewesten betrof, kon geen rechtbank uit één Provincie worden gesteld. De Staten van Holland waren tevreden, mits er, gelijk gebeurde, 12 rechters uit Holland zouden zijn. “Noch bij hen, noch bij het Hof van Holland, is toen de wettigheid van de rechtbank of van de rechters betwist”. Algemeen geachte personen; als Kromhout, voorzitter, en Junius, raad in het Hof van Holland, Van de Sande voor Friesland, enz; niet alle tegenstanders van Barnevelt”. — De behandeling was uitermate gestreng; noch bezoek van betrekkingen of vrienden, noch hulp van een rechtsgeleerde, vergund.

 

Vonnis. Eenparig. — Feiten in de sententie. “Hij heeft, tegen de fundamentele wetten van de Verenigde-Nederlanden, de stand van de Religie in verwarring gebracht; zich zelf, in handelingen met de vreemde Vorsten, aangematigd de autoriteit en de regering van het Land; tot steunsel van zijn factie, onder allerlei voorwendsels, het vuur van tweedracht gestookt en wantrouwen tussen de Geweten verwekt; de rechten van de Gerechtshoven miskend; de Magistraten opgemaakt om zich te sterken bij krijgsvolk in bun bijzondere eed; een ligue tussen acht grote steden ontworpen ter beraming van middelen tot feitelijke weerstand; getracht om het gewone krijgsvolk uit de gehoorzaamheid van de Staten-Generaal en van Zijne Exc. te trekken; aan de Staten van Utrecht alle assistentie van raad en daad doen aanbieden om de cassatie van de waardgelders aldaar te beletten; alle welke handelingen gestrekt hebben om niet alleen de Stad Utrecht, maar ook de staat van het Land en de persoon van Zijn Exc. in het uiterste gevaar te brengen. Daardoor, en door al zijn verdere machinaties en conspiraties, is gevolgd dat er Staten in Staten, Regering in Regering, en nieuwe verbonden in en tegen de Unie opgericht, een generale perturbatie in de staat der Landen, zowel in bet kerkelijk als in het politiek, gekomen, de financiën uitgeput, en de Landen op ettelijke miljoenen aan kosten gebracht; algemeen mistrouwen en tweedracht onder de Bondgenoten en de ingezetenen van de landen ingevoerd, de Unie verbroken, de landen tot haar eigen verdediging onbekwaam gemaakt, en in gevaar gebracht zijn van te moeten vervallen in enige schandelijke handeling of tot hun gehele ondergang; die daarna in een welgestelde Regering niet behoren geleden, maar anderen ten voorbeeld gestraft te worden.” — De Staten-Generaal, in hun brief van 19 mei 1619 aan Provinciale Staten, voegen er bij “ons is van de rechters opening gedaan dat verscheidene andere punten tot zijn laste zijn gebracht, waarvan in de sententie niet wordt vermeld, welke groot bedenken hebben gegeven dat hij zijn oog wel naar de vijand zou gehad hebben.”

 

Straf. — De dood met verbeurdverklaring. — Door de hardnekkigheid van de Remonstranten op de Synode, de beroerten in onderscheidene steden, en het gevaar van de Prins onder vele kwaadgezinden, werden de rechters tot meer gestrengheid gestemd. Willem-Lodewijk had, billijk en edelmoedig, zachter oordeel gewenst.

 

14 mei. Voltrekking van het vonnis. Maurits vroeg meermalen: “spreekt hij van geen pardon?” Hij zei, met tranen in de ogen: “het ongeluk van de Advocaat is mij leed, ik heb hem altijd lief gehad en dikwijls vermaand anders te doen. Dewij1 hij een andere vorm van Regering heeft zoeken in te voeren, die Kerk en Staat zou hebben ondergebracht, heb ik mij tegen hem moeten stellen; maar wat hij tegen mij misdaan heeft, vergeef ik hem gaarne.” Op het schavot in het Binnenhof gekomen, sloeg Barnevelt de ogen ten hemel, zeggende: “O God, wat komt er van de mens!” en tegen het volk: mannen, gelooft niet dat ik een landverrader ben, ik heb oprecht en vroom gehandeld, als een goed patriot, en die sterf ik.” — Maurits had de Overste van zijn Garde ontboden om zorg te dragen dat alle vensters en luiken van het Hof gesloten werden, van binnen en buiten, en dat niemand, zijn livrei dragende, zich buiten zou vertonen; hij kwam niet vóór etenstijd uit zijn kabinet, en vernam van de executie niets, eer zij hem door een kamerdienaar bericht werd.

 

Schuld van Barnevelt? - Hij zelf zei: “Ik wil de rechters niet beschuldigen; maar ik kom in een tijd waarin men andere regels van Regering volgt dan men plag.” Maurits daarentegen: “de Advocaat heeft die grondregels in de Staat niet gevonden, maar zoeken in te voeren.” Beiden met eenzijdigheid zowel als te goeder trouw. Nooit had men voor Oldenbarnevelt aan een zo ver gedreven onafhankelijkheid en oppermacht van Provincies en Steden gedacht als later, onder zijn invloed en leiding, tot regel gesteld werd, maar hij vond reeds een zeer krachtig element van gewestelijke en plaatselijke autonomie, voor de opstand aanwezig, door de opstand gesterkt, en dat met elk centraal bewind in gestadige strijd was. Wellicht was het ook om de drang der omstandigheden, dat Oldenbarnevelt veel te ver ging in het systematiseren van de oppermacht van de Staten, gelijk ze feitelijk uit het verzet tegen de landsheer en de nood der tijden was ontstaan. Het ontbrak niet aan historische bestanddelen

voor een meer deugdelijke regeringsvorm. Zonder dat men provinciale of lokale zelfstandigheid pits gaf, had op de staatseenheid, gelijk de Unie van Utrecht ze gewild heeft, op de verdienstelijkheid en populariteit van het Huis van Oranje-Nassau, en op de rechten der burgerijen kunnen worden gelet. Oldenbarnevelt heeft meer dan iemand meegewerkt tot een zuiver aristocratisch bewind. Maurits zag het aan; maar, toen de van lieverlede wettelijk verkregen macht, zonder acht te slaan op de zin en eis eener staatsrechtelijk weerloze bevolking, tegen de Godsdienst van een aanzienlijk deel der ingezetenen misbruikt werd, moest wel de bedwongen weerstand uitbarsten. De Advocaat, die zich, om het verkregen recht van de oligarchische regeringsvorm veilig had gerekend, viel door de verbolgenheid van het lang getrotseerde Volk.

 

Mag de dood van Oldenbarnevelt een gerechtelijke moord heten? Zo ja, dan minstens evenzeer het vonnis waarmee (§ 220) de Staten van Holland in 1587 hun Soevereiniteit hebben betoond. Genade kon, ongevraagd, wellicht niet worden verleend. Zeker kon ze, zonder ontrouw aan overtuiging en beginsel, met vernedering van de gehele partij in haar uitstekende leidsman, niet worden gevraagd.

 

De Groot en Hogerbeets veroordeeld tot eeuwige gevangenis op Loevestein. De eerste ontvlucht (1621) in een boekenkoffer, door de schranderheid van zijn huisvrouw, Maria van Reigersbergen; vestigt zich te Parijs, alwaar hij (1622 tot 1642) gezant is van Christina koningin van Zweden; sterft 1645 te Rostock, op een terugreis van Stockholm; zijn laatste woorden; “ik ben de arme tollenaar; op Christus alleen is mijn hoop gevestigd.”

 

264. In de Nationale Synode te Dordrecht werd, met gemeen overleg der Gereformeerde Christenheid, op grond enkel van Gods Woord, het gevoelen der Remonstranten veroordeeld en de leer van vrije genade en van rechtvaardiging, alleen om de verdiensten van de Zaligmaker, op nieuw als het fundament van de Kerk, als de hoofdwaarheid van de Hervorming, als de hoeksteen van het Evangelie, erkend.

 

SYNODE. 13 nov. 1618 - mei 1619; 180 zittingen; 28 buitenlandse godgeleerden; uit Engeland, Schotland, de Paltz, Hessen, Zwitzerland, Nassau, Oost-Friesland, en Bremen, 58 Nederlanders, hoogleraren, predikanten, en ouderlingen. In Frankrijk aan de Hervormde kerken het zenden van afgevaardigden niet vergund. — Bogerman, predikant te Leeuwarden, voorzitter.

 

Synodale eed van “in het oordeel over de geloofsgeschillen generlei menselijke schriften, maar Gods Woord alleen, voor een zekere en onfeilbare regel des geloofs te zullen gebruiken, en in deze ganse handel niet dan Gods eer, de rust der Kerk, en bovenal de behoudenis van de zuiverheid der leer te zullen voor ogen hebben.”

 

6 dec. Episeopius en de overige Remonstranten in de Vergadering; als partij, en om een conferentie te hebben. Hun wordt herinnerd dat zij gedaagden zijn. Schriftelijke vertogen; de Synode vraagt verdere verklaring; zij weigeren, ten ware men hun vrijheid geve om het tegenovergesteld gevoelen te wederleggen. Dit wordt vergund, behoudens toezicht der Synode tegen bittere en hatelijke voordracht; velerlei uitvluchten - 16 jan. Uit de Synode gezet, en geoordeeld naar hun geschriften. — 24 april. Plechtige veroordeling van hun leer; de gedaagden afgezet van hun bediening, en het oordeel omtrent de overige remonstrantse predikanten aan de provinciale Synoden, aan de Classes en kerkenraden aanbevolen.

 

LEERREGELS. Vijf artikelen tegen de Remonstranten. Eerst verklaring van de leer, daarna weerlegging der dwalingen. —

 

1. Verkiezing en verwerping. De verkiezing niet voorwaardelijk; het geloof gave Gods; de oorzaak van het ongeloof niet in God, maar in de mens. — Deze leer moet voorgesteld worden te zijner tijd en plaatse; met de geest des onderscheids, zonder nieuwsgierige onderzoeking van de wegen des Allerhoogsten, ter ere van Gods heilige naam en tot levendige troost van zijn Volk. Niet schrikkelijk voor hen die de middelen gebruiken waardoor God beloofd heeft het geloof in ons te werken; veel min voor hen die ernstig begeren zich voor God te bekeren, maar wel voor hen die, God en Christus niet achtende, zich aan de wereld en het vlees blijven overgeven. —

 

2. De dood van Christus. Algenoegzame offerande, ter verlossing van de uitverkorenen; terwijl de onbekeerden verloren gaan door eigene schuld. —

 

3 en 4. Des mensen verdorvenheid en bekering, en de manier derzelve. Verderf, niet door navolging, maar door voortplanting der verdorven natuur; wedergeboorte een opwekking uit de doden, door de onweerstaanbare werking van de Heilige Geest. De wijze hoe, kan in dit Leven niet volkomen begrepen worden; maar de goddelijke genade werkt niet in de mensen als in stokken en blokken, noch vernietigt de wil; zij maakt hen levendig, heelt, verbetert en buigt hen, liefelijk en krachtig; zodat oprechte en gewillige gehoorzaamheid de overhand verkrijgt.

 

5 — De volharding der heiligen. God is getrouw. De verzekerdheid spruit voort niet uit openbaring, zonder of buiten het Woord, maar uit het geloof der beloften Gods, uit het getuigenis des Heiligen Geestes (Rom. 8:16), en uit de ernstige en heilige betrachting van een goed geweten en van goede werken. De Synode vermaant allen, zoveel er de naam van onze Zaligmaker Jezus Christus aanroepen, dat zij van het geloof der Gereformeerde Kerken niet willen oordelen uit samengeraapte lasteringen of uit gezegden van oude of nieuwe leraars, dikwerf kwalijk begrepen of verdraaid, maar uit de openbare belijdenissen der Kerken zelve en uit deze verklaring; vermanende alle mededienaars om zich van alle wijzen van spreken te onthouden die de rechten zin der Heilige Schrift te buiten gaan. — Deze Leerregels zijn door elk lid der Synode, als zijn eigen gevoelen, ondertekend.

 

De uitspraak der Synode als het gevoelen der Gereformeerde Christenheid erkend. De Nationale Synode der Franse kerken heeft ze in 1620 onderzocht; bevonden conform Gods Woord en de Belijdenis der Franse Kerk; gesteld met zeer grote wijsheid en zuiverheid. — Eed daarop, met veroordeling van de leer der Arminianen, “aangezien zij de verkiezing Gods aan de wil des mensen doet hangen, de genade Gods vermindert en vernietigt, de mens en de krachten van zijn vrije wil verheft, om hem van boven neer te werpen, het Pelagiaanschap weer invoert, het Pausdom verschoont, en de gehele zekerheid der zaligheid omstoot.”

 

Ongeveer 200 Remonstrantse predikanten afgezet. Last om zich te schikken tot een stil en ambteloos leven; in welk geval de Algemene Staten voor hun onderhoud, binnen of buiten ‘s lands, ter hunner keuze, zorgen zouden. — 70 tekenden de Acte van Stilstand; ongeveer 80 onwilligen werden over de grenzen gebracht. — De Vergaderingen der Remonstranten, in de huizen, of ook in het open veld, verboden en, met gestrengheid jegens de leraars, verstoord. Waarom niet, buiten de Hervormde Kerk, vrijheid van godsdienstoefening, nu men de Arminianen dood prediken (§ 257) kon, verleend?

 

265. De Synode zorgde, ook in andere opzichten, voor de belangen van de kerk. De Geloofsbelijdenis en de Catechismus werden overgezien, zonder dat verandering nodig geacht werd; voorts last gegeven tot een nieuwe vertaling van de Bijbel; en het Christelijk onderwijs, zowel als de Evangelieprediking, ook in de koloniën, behartigd.

 

De Confessie werd herzien, en goedgekeurd. —-De buitenlandse leden vermaanden de inlandse in deze rechtzinnige en Godzalige en eenvoudige Confessie standvastig te volharden, en de nakomelingen onvervalst te willen nalaten, tot op de komst van onze Heer Jezus Christus. De inlandse verklaarden zich hiertoe bereid.

 

De Heidelbergse Catechismus: bevonden in alles met Gods Woord te accorderen; een zeer wel gesteld kort begrip van de rechtzinnige Christelijke leer; zeer wijselijk geschikt, niet alleen naar de vatbaarheid der tedere jonkheid, maar ook tot bekwame onderwijzing van hen die tot jaren zijn gekomen.

 

Onderwijs. Drieërlei wijs van catechiseren.

  1. In de huizen, van de ouders, wier ambt is hun ganse huisgezin met ernst en vlijt tot de vreze Gods en oprechte zaligheid te vermanen.
  2. In de scholen, van de schoolmeesters.
  3. In de kerken, van de predikanten, ouderlingen en lezers of ziekenbezoekers.

 

Bijbelvertaling (1625-1635), in de geest des geloofs en des gebeds te Leiden. De

vertalers bleven aldaar na plechtig Gods naam aangeroepen te hebben, ook tijdens een ziekte waardoor 20,000 mensen bezweken, in welstand en met heilige opgeruimdheid des gemoeds werkzaam, nabij een grafplaats waar zij dikwijls 100 lijken zagen heenvoeren op één dag. — Nauwkeurige overzetting; uitmuntende kanttekeningen; zelfs de Remonstranten hebben zich van deze vertaling bediend; merkwaardig, ook uit het oogpunt van de taal.

 

Evangelieprediking in de Overzeese Bezittingen. Seminarium van Walaeus (1622— 1632), te Leiden, om leraars te vormen voor Indische Kerken.

 

266. Maatregelen van bedwang waren nodig gekeurd; het gunstig ogenblik ter wijziging van de regeringsvormingen ongebruikt voorbij. Maurits, feitelijk meester, maar ook nu omtrent gezag en staatsvorm tamelijk zorgeloos, dacht aan geen bestendigen waarborg tegen de gewestelijke overheersing, uit gemis van een overmachtig centraal bewind ontstaan. Aldus bleef men, enigermate uit sleur en omdat men tegen de moeite van de verandering opzag, in de verkeerde richting, waarin de Republiek, door de loop van de gebeurtenissen en Oldenbarnevelts staatsbeleid, geraakt was.

 

De personen veranderd, de Staatsinrichting niet. Was Maurits heerszuchtig geweest, hij had zich zonder moeite tot Landsheer kunnen opwerpen, De tegenstand was gebroken; hij was, door de dankbaarheid van de Hervormde Gemeente en van de predikanten, de verslagenheid van de Remonstranten, de gehechtheid van de soldaten en van het merendeel van de bevolking, onweerstaanbaar; bijkans Soeverein; de lust alleen ontbrak. Van jongs af geleerd. en gewend de Staten als de hoogste overheid te beschouwen, had hij tegen het misbruik van de oppermacht, in zo ver het tot geloofsvervolging oversloeg, zich verzet; verder niet; in 1617 verklaarde hij dat het gezag van de Magistraten niet wankelen zou dan wanneer het ten verderve van de Godsdienst gebezigd werd20, en, toen de exceptionele maatregel het doel bereikt had, bevestigde hij zelf dit gezag. Nauwelijks kon hij door Willem-Lodewijk tot uitoefening van persoonlijken invloed worden overgehaald. De nieuwe leden van de Statenvergadering werden door hetzelfde esprit de corps bezield. De Engelse gezant schreef reeds in jan. 1619: ,Ik zie dat Holland de erkenning zijner meerderheid verlangt; wij hebben wel andere mensen, maar geen ander gedrag."

 

De gelegenheid tot verbetering verzuimd; de tijdsomstandigheden zo gunstig als men ze wensen kon. Waarom niet Maurits Eminent hoofd, als Stadhouder van de Unie, met toereikende macht; een Raad van State, met uitgebreide, maar wel afgebakende werkkring; een algemeen, op eenpariger voet gelieven belasting; een Nationaal Gerechtshof boven de Provinciale Hoven; de benoeming van de Vroedschappen, gedeeltelijk althans door de gezeten bur gerij? Aldus zou men uit de vooral na 1588 ingeslagen weg, in een meer historisch- nationaal spoor geraakt zijn.

 

267. De beteugeling van de Barneveltsgezinden had de Republiek zowel als de Hervormde Kerk gered. Wat zou het gevolg zijn geweest van hun triomf? Het hartstochtelijk voortwoelen van de onlusten, al ware het niet in een burgerkrijg losgebroken, zou de Staat, bij de vernieuwing van de oorlog tegen Spanje, weerloos hebben gemaakt. Gewestelijke en plaatselijke willekeur zou, door wegcijfering van de eenheid van het Gemenebest, door opdringing aan de Kerk van wat met haar belijdenis in strijd was, over volksrecht en volksgeloof gezegevierd, of wel, bij een onvermijdelijke strijd om der Godsdienst wille, nieuwe omwentelingen hebben bereid.

 

Ook zonder misdadige verstandhouding, strekte der Magistraten handelwijs om het Land zo te verzwakken dat het tegen de uitgaande trèves niet machtig zou zijn behoorlijk weerstand te doen; waarom ook de gespanioliseerde Papisten dit alles met vreugde aanzagen en lachten in hun vuist; ook de vijanden in de Spaanse en paapse landen.

 

Overhelling van de Remonstranten naar:

  1. het ongeloof; Arminius ging verder dan de vijf artikelen, Episcopius verder dan Arminius, Vorstius nog verder; ook wilden zij weldra generlei belijdenis of formulier;
  2. de Roomse Kerk, om de vrijen wil. — Het Remonstrantisme heeft in Engeland, als in een spiegel, getoond waarheen de zege ook hier zou hebben geleid:
    1. overhelling van de Episcopaalse kerk (een kerk zoals de Groot ze wenste) naar het Pausdom;
    2. willekeur, geweld en wreedheid tegen de Puriteinen;
    3. omwenteling, ten gevolge der machteloosheid van ontrouwe geestelijken en dwangzieke overheid tegen een evangelisch en op aloude vrijheden naijverig Volk.

 

268. De Republiek had voordelen in Oost-Indië behaald. Aan haar bondgenootschap werd waarde gehecht. Desniettemin was er, toen de oorlog tegen Spanje zou worden hervat, geen reden om te roemen over de gunstige werking van het Bestand.

 

1615. Reis van Schouten en Lemaire; ontdekking van Kaap Hoorn. — Voortgang van de Oost-Indische Compagnie. In 1616 45 linieschepen, 4000 stukken geschut, 1500 man soldaten en zeevolk. — Koen (1587-1629) van Hoorn, in 1617, Gouverneur-Generaal; die wellicht het meest tot de macht van de Nederlanders in Indië bijgedragen heeft. — Naijver van de Engelsen; heimelijke onderkruiping en openbare vijandelijkheid. – 1619. Onbesliste zeeslag met 7 tegen 14 Engelse schepen. Jakarta dapper, ook tegen de inboorlingen, verdedigd; onder de naam van Batavia, tot hoofdplaats van Nederlands Indië gesteld. — De Groot schrijft zijn “Vrije Zee” Mare Liberum; tegen de Spanjaarden en Portugezen.

 

1616. mei. Aflossing van De Briel, Rammekens en Vlissingen (§ 208) door Barnevelt verkregen, en waardoor de Republiek minder afhankelijk van Engeland werd.

 

1618. Overwinning van de Zeeuwse Admiraal Haultain op 36 Algerijnse en Turkse schepen. — Hulpvloot (12 schepen) naar Venetië; door Spanje bedreigd. — 1620. De Republiek spoedig in de dertigjarige oorlog (§ 269) gewikkeld; Frederik Hendrik met een krijgsmacht naar de Palts tegen Spinola.

 

Door het Bestand (§ 235) waren:

  1. de pogingen verijdeld ter oprichting van een West Indische Maatschappij;
  2. de Arminiaanse twisten tot rijpheid gebracht;
  3. Spanje en de Aartshertogen vrij ter ondersteuning van het geweld van de Keizer in Bohemen en elders;
  4. de zeerovers in de Middellandse zee, ook door vele oorlogsgasten die zich bij de Turken gevoegd hebben, versterkt; assurantie voor 16 à 18 in plaats van 5 ½% ; zeeschuimers in de Zuiderzee.

 

“De Staat van alle kanten ondergraven en ondermijnd, zodat wij bij het bestand niet gewonnen, maar veel verloren hebben, zelfs de hoop om tot een goede vrede of wapenstilstand te geraken en men door het gehele eedgenootschap der Roomsen, de overhand hebbende in Bohemen, Hongarije en Duitsland, bedreigd wordt”.